1.3 Flashcards
(44 cards)
1
Q
Bloguer
A
Bloggen
2
Q
Jouer aux échecs
A
Schaken
3
Q
Lire
A
Lezen
4
Q
Essayer
A
Proberen, passen
5
Q
Montrer
A
Laten zien
6
Q
Malgré
A
Ondanks
7
Q
La beauté
A
De schoonheid
8
Q
Le suspens
A
De spanning
9
Q
Le lycée
A
De middelbare school (bovenbouw)
10
Q
L’année scolaire
A
Het schooljaar
11
Q
L’etranger
A
Het buitenland, de vreemdeling
12
Q
Le progrès
A
De vooruitgang
13
Q
Trop
A
Te veel
14
Q
Se rappeler
A
Zich herinneren
15
Q
Couramment
A
Vloeiend
16
Q
L’exposé
A
De spreekbeurt
17
Q
Le bulletin
A
Het rapport
18
Q
Jouer à la console
A
Computerspellen doen
19
Q
Garder
A
Houden, bewaren
20
Q
Partir
A
Vertrekken
21
Q
Grandir
A
Groter worden, groeien
22
Q
Les devoirs
A
Het huiswerk
23
Q
L’élection
A
De verkiezing
24
Q
Le bac (calauvéat)
A
Eindexamen vwo
25
Le but
Het doel
26
Le cauchemar
Nachtmerrie
27
Ennuyeux, -euse
Saai, vervelend
28
Garder
Houden, bewaren
29
Partir
Vertrekken
30
Grandir
Groeien
31
Les devoirs
Het huiswerk
32
L'election
De verkiezing
33
Le bac(calauréat)
Het eindexamen vwo
34
Le but
Het doel
35
Le cauchemar
De nachtmerrie
36
Ennuyeux, euse
Saai, vervelend
37
Il y a 15 jours
Twee weken geleden
38
Permettre
Mogelijk maken, in staat stellen, toestaan
39
Désigner
Aanwijzen
40
Apprendre
Leren
41
Comprendre
Begrijpen
42
Dormir
Slapen
43
En plus
Bovendien
44
Nieuw
Beter
