1.4 Flashcards
(62 cards)
1
Q
De middelbare school (onderbouw)
A
Le collège
2
Q
De middelbare school (bovenbouw)
A
Le lycée
3
Q
De rector
A
Le proviseur
4
Q
De rugzak
A
Le sac à dos
5
Q
Het schrift
A
Le cahier
6
Q
De viltstift
A
Le feutre
7
Q
Het woordenboek
A
Le dictionnaire
8
Q
De geodriehoek
A
L’équerre
9
Q
De passer
A
Le compas
10
Q
De plakstift
A
Le bâton de colle
11
Q
De schaar
A
Les ciseaux
12
Q
De liniaal
A
Le règle
13
Q
De jas
A
Le manteau
14
Q
De blouse
A
Le chemisier
15
Q
De trui
A
Le pull
16
Q
De bikini
A
Le bikini
17
Q
De laars
A
La botte
18
Q
Het vest
A
Le cardigan, le gilet
19
Q
Het korte jasje
A
L veste
20
Q
De minirok
A
La mini-jupe
21
Q
De jurk
A
La robe
22
Q
De pet
A
La casquette
23
Q
Het topje
A
Le top, le débardeur
24
Q
De teenslipper
A
La tong
25
Deelnemen aan
Participer à
26
Stemmen
Voter
27
De klassenvertegenwoordiger
Le/la délégué(e) de classe
28
Verbeteren
Améloirer
29
Bewegen
Bouger
30
Boodschappen doen
Faire des courses
31
Computerspellen doen
Jouer à la console
32
Schaken
Jouer aux échecs
33
Bloggen
Bloguer
34
Lichamelijke opvoeding
L'EPS
35
Aardrijkskunde
La géo(graphie)
36
Geschiedenis
L'histoire
37
Biologie
Les SVT
38
Duits
L'allemand
39
Engels
L'anglais
40
Tekenen
Le dessin
41
Scheikunde
La chimie
42
Natuurkunde
La physique
43
Het eindexamen vwo
Le bac (calauréat)
44
Het lesrooster
L'empoi de temps
45
Het huiswerk
Les devoirs
46
Leren
Apprendre
47
Begrijpen
Comprendre
48
Het buitenland, de vreemdeling
L'étranger
49
De verandering
Le changement
50
Het doel
Le but
51
Vervelend, saai
Ennuyeux, -euse
52
Tevreden
Content(e)
53
Vroeg
Tôt
54
Beter
Mieux
55
Terugkomen
Revenir
56
Ontwikkelen
Développer
57
Ontmoeten
Rencontrer
58
Vertrekken
Partir
59
Slapen
Dormir
60
Te veel
Trop
61
Meerdere
Plusieurs
62
Het begin van het nieuwe schooljaar
La rentrée
