HC 28 Hematopoietische stamceltransplantatie Flashcards

1
Q

Autoloog

A

patiënt zelf en weer teruggeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Allogeen

A

gezonde donor
o Familielid (broer/zus)
o Onverwante donor uit de donorbank
o Navelstrengbloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bronnen van stamcellen

A
  • Beenmerg: voornamelijk bekken merg opzuigen en zuiveren
  • G-CSF gemobiliseerde perifere bloed stamcellen (tegenwoordig gebruikelijker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar geven we stamceltrasnplantatie voor

A
  • Hematologische maligniteiten
  • Niet maligne maligniteiten
    o Stamcel ziekten
    o Erfelijke aangeboren afwijkingen immuunsysteem
    o Hemoglobinopathiën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

G-CSF

A
  • Toediening van een groeifactor
  • Zorgt ervoor dat het aantal witte bloedcellen stijgt in het beenmerg
  • Hierdoor gaan de cellen kapot en wordt er cytokine elastase afgegeven
  • Door afbraak van adhesiemoleculen, komen de stamcellen los en gaan ze naar perifeer bloed
  • Voordelen:
    o Milder voor de donor (geen verdoving)
    o Grotere hoeveelheden stamcellen –> snellere en betere repopulatie
  • Nadeel:
    o Grotere kans op GVHD door aanwezigheid van meer donor T cellen in het transplantaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stamceltransplantatie

A

behandeling voor hoog risico (hematologische) maligniteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Allogene stamceltransplantatie

A
  • Patiënt met chemotherapie en totale lichaamsbestraling (conditionering)
  • Het transplantaat bevat:
    o Stamcellen: vorming van nieuw bloedvormend systeem
    o T-cellen: immuunreactie op leukemiecellen
  • Afstoting van het transplantaat is mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Graft versus host disease (GVHD)

A

transplantaat valt ziekte/ontvanger aan
o Kans op GVHD:
* Aantal T-cellen in transplantaat
* Conditionering: hoe goed is de patiënt voorbereid
* Mate van mismatch tussen donor en patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Host versus graft (HVG)

A

patiënt stoot transplantaat af
o T-lymfocyten, vooral CD4+ Th-cellen spelen een belangrijke rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Allogene stamceltransplantatie conditionering

A
  • Chemotherapie en/of radiotherapie en medicijnen voorafgaand aan de transplantatie
    o Anti-ziekte effect (in geval van maligniteit)
    o Onderdrukken van het immuunsysteem van de ontvanger –> voorkomen van donor afstoting
  • Type conditionering
    o Diagnose, leeftijd en comorbiditeit van de patiënt
    o Type donor
    o Stamcelbron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Autologe stamceltransplantatie

A
  • Zelf verkregen stamcellen, dus geen therapeutisch en immuun effect
    o Geen afstotingsreacties en ziekte reacties
    1. Stamcel afname van patiënt
    2. Chemotherapie tegen kankercellen
    3. Stamcellen terug naar de patiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Alloreactiviteit

A
  • Herkennen van vreemd MHC en de reactie hierop
  • HLA systeem tussen patiënt en donor moeten zoveel mogelijk overeenkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer kan GVHD ontstaan?

A
  • Als wordt voldaan aan 3 voorwaarden:
    1. Transplantaat bevat immunocompetente T-cellen
  • 2.Donor en ontvanger zijn HLA-incompatibel (allogene HSC-transplantatie)
  • 3.Ontvanger is immunodeficiënt (b.v. door ziekte, cytostatica, bestraling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Minor histocompatibility antigens (MiHA)

A
  • MiHA: receptoren op het cellulaire oppervlakte van gedoneerde organen
  • Naast HLA binding zijn er ook non-HLA genen die verschillen tussen donor en patiënt
    o Ook als de HLA match overeenkomen met elkaar
  • Veroorzaken T-celresponsen bij mismatch donor-ontvanger
  • Spelen daardoor ook een rol bij afstotingsreacties en GVHD
  • Bekendste voorbeeld: H-Y antigeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

HLA-overerving

A
  • Combinatie van HLA genen op 1 chromosoom
  • ¼ kans op dezelfde HLA genen bij broer/zus
  • Anders onverwante donor
    o Niet slechter dan verwante donor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

AlloSCT: alternatieve bronnen en donoren

A
  • Niet voor iedereen een passende (gematchte) donor beschikbaar
    o Zoals ouders met verschillende en zeldzame culturen
  • Kans op het vinden van een gematchte donor varieert van 79% voor patiënten met een Kaukasische achtergrond tot < 20% voor andere etnische groepen
  • Soms is er haast bij het vinden van een donor
  • Alternatieve mogelijkheden voor transplantatie
    o Navelstrengbloed (umbilical cord blood)
    o Haploidentieke donor
17
Q

Acute GVHD

A
  • Korter dan 100 dagen dood
  • Symptomen:
    o Roodheid huid
    o Darmontsteking –> zweren en diarree
    o Geelzucht –> lever ontsteking
    1. weefselschade door chemo waardoor cytokines worden afgegeven
    2. activatie van T-cellen
    3. T-cellen vallen de huid, lever en darmen aan
18
Q

Chronische GVHD

A
  • Langer dan 100 dagen dood
  • Vaak gebeurt dit in de afbouwfase van immunosuppressiva
  • Elk orgaan kan aangetast zijn
  • Kan ernstige immuundeficiënties veroorzaken met opportunistische infecties
  • Niet levensbedreigend, maar quality of life achteruit
19
Q

Het voorkomen van GVHD

A
  1. weghalen T-cellen voorafgaan de transplantatie
  2. Behandeling van de patiënt met immunosuppressiva
20
Q

graft versus Leukemie (GVL)

A

de ontvanger krijgt stamcellen met immuuncellen van de donor. Deze kunnen leukemie cellen van de ontvanger aanvallen