Hoofdstuk 7 + Topic 4 Flashcards

1
Q

Wat is cognitie?

A

Weten hoe je nieuwe dingen kan leren en nieuwe problemen kan oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat ontdekte Binet over de intelligentie van kinderen?

A

Jonge kinderen zijn niet dommer, maar denken gewoon op een andere manier dan oudere kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is intelligentie? (Volgens Binet)

A

Een vaardigheid die je helpt om je aan te passen aan je omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn schema’s?

A

Georganiseerde patronen waarmee je ervaringen kunt interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de vaardigheid organisatie?

A

Systematisch schema’s kunnen combineren in een nieuwe en complexere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de vaardigheid assimilatie?

A

Nieuwe ervaringen interpreteren als een bepaald schema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de vaardigheid accomodatie?

A

Bestaande schema’s aanpassen aan nieuwe informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer ervaren we volgens Piaget cognitief conflict?

A

Wanneer nieuwe informatie zo erg van bestaande schema’s anders is, dat het laat zien dat onze huidige kennis niet goed (genoeg) is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe los je cognitief conflict op?

A

Door middel van equilibrium, een mentale stabiliteit ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is kritiek op de theorie van Piaget?

A

Het onderschat de intelligentie van jonge kinderen, stages zijn niet zo zwart-wit, legt niet uit hoe de ontwikkeling werkt, had te weinig aandacht voor omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat stelt de neurocontructivisme theorie?

A

Nieuwe informatie wordt geconstrueerd in de hersenen, en nieuwe informatie verandert de structuur van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is begeleide participatie?

A

Een manier waarop kinderen kunnen leren, door mee te doen met cultureel relevante activiteiten terwijl ze steun krijgen van een begeleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat dacht Vygotsky over taal?

A

Hij vond dat taal de manier van denken beïnvloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is objectpermanentie? Wanneer ontstaat dit en is het ontwikkeld?

A

Je hebt objectpermanentie als je weet dat iets nog steeds bestaat als je het niet kunt zien. Het ontstaat rond de 9 maanden en is bij 1 jaar goed ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is theory of mind?

A

Het snappen dat andere mensen hun eigen interne wereld hebben die niet hetzelfde is als die van jou

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe redeneren kinderen in de pre-operationele fase?

A

Op een intuïtieve manier, transreductief redeneren: ongerelateerde feiten combineren tot een verklaring

17
Q

Wat is animisme?

A

Denken dat alles leeft

18
Q

Wat is artificalisme?

A

Denken dat alles opzettelijk is voor het welzijn van de mensen (de zon schijnt zodat we het warm kunnen hebben)

19
Q

Wat is finalisme?

A

Denken dat alles een verklaring heeft

20
Q

Wat is het snappen van conservatie?

A

Snappen dat twee dingen dezelfde eigenschappen kunnen hebben, ook al zien ze er anders uit

21
Q

Door welke 3 dingen snappen kinderen conservatie nog niet?

A

Centreren, alleen focussen op het meest opvallende aspect
Onomkeerbaarheid, een verandering mentaal niet om kunnen keren
Statische gedachten, fixatie op de eindtoestand in plaats van het proces

22
Q

Wat zijn de 4 dingen die kinderen in de concreet-operationele fase ontwikkelen?

A

Classificatie, snappen dat iemand tegelijkertijd een vader en oom kan zijn
Klasse-inclusie, snappen dat er meerdere sub-klassen onder een hoofdklasse vallen
Seriatie, dingen ordenen in een bepaalde volgorde
Transiviteit, het kunnen integreren van relaties (A>B>C dus A>C)

23
Q

Wat zijn kenmerken van het adolescente egocentrisme?

A

Een denkbeeldig publiek, personal fabel en een verhoogd zelfbewustzijn

24
Q

Wat is de voorgestelde post-formele fase?

A

Wanneer je begrijpt dat kennis relatief is en dat de wereld tegenstrijdig kan zijn

25
Q

Wat is dialectisch denken?

A

Het kunnen herkennen van paradoxen, en die 2 ideeën samen proberen te brengen