Hoofdstuk 14.2 + Topic 9 Flashcards

1
Q

Wat is hechting?

A

Een sterke emotionele band met iemand, een manier om je emoties te reguleren wanneer je je bedreigd voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zei Bowlby over hechting?

A

Het is een aangeboren ding dat ons helpt met overleven, het is cruciaal voor de ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is imprinting?

A

Een vorm van leren waarbij een pasgeborene gehecht raakt aan een bewegend object (de moeder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doet oxytocine in het lichaam?

A

Het helpt bij een verzorger-baby relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn interne werkmodellen?

A

Representaties van jezelf en anderen waarmee je sociale informatie en gedrag kunt interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een peer?

A

Iemand waaraan je gelijk bent, die even complex gedrag vertoont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat was Sullivans opvatting over de relatie met ouders?

A

Onze sociale behoeften veranderen als we ouder worden, tot de 6 jaar staat de relatie met ouders centraal en daarna worden peers belangrijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn chumships?

A

Intieme vriendschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe dacht Watson over hechting?

A

Hij dacht dat hechting ontstaat doordat het kind de moeder associeert met eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het Harlow experiment?

A

Een experiment dat aantoonde dat baby aapjes een voorkeur hebben voor een zachte moeder die geen eten gaf over een harde moeder die wel eten gaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 hechtingsfasen beschreef Bowlby?

A

Pre-hechtingsfase, waarin er geen hechting is (tot 3 maanden)
Hechtingsvorming, waarin er een kleine voorkeur is voor de primaire verzorger (4-6 maanden)
Gefocuste gehechtheid, waarin er een voorkeur is voor primaire verzorger en angst voor vreemden en verlating

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke drie soorten onveilige hechting zijn er?

A

Vermijdend: geen verlatingsangst en weinig reactie bij terugkomst van moeder
Afwerend/ambivalent: veel angst en stress bij verlaten worden, en boos/verdrietig als moeder terug komt
Gedesoriënteerd: geen consistente reactie, of tegenstrijdig gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ontwikkelt een veilige hechting?

A

Door sensitief en responsief ouderschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Is een hechtingsstijl erfelijk?

A

Misschien, er kan biologisch bepaald zijn hoeveel oxytocine vrijkomt. Maar ouders kunnen ook hun hechtingsstijl doorgeven door de manier waarop de opvoeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is kritiek op de hechtingsstijlen?

A

De categorieën zijn te simpel, het is moeilijk om er maar 1 aan te wijzen. Het experiment waarmee je het kunt vaststellen is te kort. Cultuur kan ook hechting beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de cruciale periode waarin kinderen het makkelijkst een veilige hechting ontwikkelen?

A

Tot 2 jaar oud

17
Q

Wat zijn de verschillen in hoe jongens en meisjes met elkaar spelen?

A

Jongens zijn actiever, competitief en spelen in grotere groepen
Meisjes spelen rustiger, en doen meer pretend play. Ze spelen in kleinere groepen en zijn meer coöperatief

18
Q

Wat is foetale programmering?

A

Hoe hoger het prenatale testosteron level, hoe mannelijker het gedrag is van het kind

19
Q

Wat stelt de genderthema theorie?

A

Het rolmodel van een kind is vaak van hetzelfde geslacht, waardoor kinderen zich op een bepaalde manier gaan gedragen

20
Q

Waar zijn beste vrienden belangrijk voor?

A

Voor zelf-validatie en intimiteit, een oefening voor latere romantiek

21
Q

Wat is sociometrische status door middel van peer nominaties?

A

Kijken hoe populair iemand is door aan de peers te vragen wie het meest/minst geliefd is in de klas

22
Q

Welke 4 soorten van populariteit zijn er?

A

Populair: veel positieve nominaties, weinig negatieve. Vertonen vaak relationele agressie
Afgewezen: veel negatieve nominaties, weinig positieve. Risico op probleemgedrag
Verwaarloosd: weinig positieve en negatieve nominaties
Controversieel: veel positieve en negatieve nominaties

23
Q

Wat is een “gemiddeld” level van populariteit?

A

Kinderen die een vergelijkingsgroep zijn om andere kinderen mee te vergelijken

24
Q

Waarom lijken kinderen die centraal in de klas zitten populairder te zijn?

A

Mere-exposure effect

25
Q

Hoe ontwikkelt romantische interesse zich?

A

Rond 11 jaar begint romantische aantrekking, rond 14 jaar worden relaties casual en in groepsverband ontdekt, rond 17 jaar worden relaties serieuzer, sterker en stabieler

26
Q

Wat is waargenomen populariteit?

A

Dingen zoals status, macht en zichtbaarheid. Niet degene die het meest populair is, maar die het meest populair lijkt