15. Psychological disorders (STUVIA) Flashcards

1
Q

Problemen met het identificeren van psychische stoornissen

A

Clinici en onderzoekers evalueren gedrag a.d.h.v. vier thema’s voordat ze een diagnose stellen:
1. Deviance – afwijkend gedrag
De mate waarin het gedrag of de ideeën van de persoon onacceptabel of ongewoon zijn.
2. Distress – nood
Negatieve gevoelens vanwege de stoornis of de negatieve gevoelens van anderen.
3. Dysfunction – dysfunctie
Het onaangepaste gedrag dat interfereert met normaal dagelijks functioneren.
4. Danger – gevaar
Gevaarlijk of gewelddadig gedrag richting anderen of zichzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

DSM-5 (2013)

A

De Diagnostic and Statistical Manual of Psychological Disorders ontwikkeld door de American Psychiatric Association. DSM-5 specificeert criteria voor wat een officiële stoornis is en wat niet, geeft categorieën en subcategorieën stoornissen en criteria om ze te identificeren. DSM werd voor het eerst uitgegeven in 1952 en werd herzien in 1968, 1974, 2000 en 2013.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een psychische stoornis?

A

Een syndroom (aantal samenhangende symptomen) dat een klinisch significant nadeel veroorzaakt, afkomstig is van een innerlijke bron en niet onderhevig is aan vrijwillige controle (blz. 578). Daarbij hebben de symptomen betrekking op cognitieve functies, emotieregulatie of gedrag. Ondanks dat DSM hiermee een nuttige richtlijn geeft blijft het een vaag concept.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diagnose

A

Het proces van het labelen van een persoon’s psychische stoornis. Elk diagnostisch systeem moet betrouwbaar en valide zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Betrouwbaarheid

A

Een diagnostisch systeem is betrouwbaar als verschillende diagnostici, allemaal getraind in gebruik van het systeem, tot dezelfde conclusies komen als ze onafhankelijk van elkaar dezelfde personen diagnosticeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Samenvatting van DSM-5 categorieën van psychische stoornissen

A
  1. Angststoornissen
    Stoornissen waarbij angst een prominent symptoom is, waaronder gegeneraliseerde angststoornis, fobieën, paniekstoornis, agorafobie en sociale angststoornis.
  2. Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen
    Stoornissen geassocieerd met een traumatische of stressvolle gebeurtenis, waaronder reactieve hechtingsstoornis en PTSS.
  3. Obsessieve-compulsieve en gerelateerde stoornissen
    Stoornissen waarbij verontrustende gedachten, beelden of driften het bewustzijn binnendringen, meestal vergezeld door herhalende acties als reactie op een obsessie.
  4. Depressieve stoornissen
    Stoornissen gekenmerkt door een trieste, lege of prikkelbare stemming, waaronder ernstige depressieve stoornis en dysthymie.
  5. Bipolaire en gerelateerde stoornissen
    Stoornissen gekenmerkt door grote stemmingswisselingen, van depressie tot manie, waaronder bipolaire stoornis type 1 en bipolaire stoornis type 2.
  6. Schizofrenie spectrum en andere psychotische stoornissen
    Stoornissen in het schizofrenie spectrum worden gekenmerkt door ongeorganiseerde gedachten en spraak, wanen, hallucinaties, ongeorganiseerd gedrag en afgevlakte of ongepaste genegenheid. Een andere psychotische stoornis is waanstoornis, waarbij iemand aanhoudende wanen heeft zonder verstoring van gedachten of stemming.
  7. Persoonlijkheidsstoornissen
    Stoornissen waarbij iemand onbuigzame niet adaptieve karaktertrekken heeft. DSM-5 noemt 10 specifieke types (waaronder paranoïde persoonlijkheidsstoornis, narcistische
    persoonlijkheidsstoornis en ontwijkende persoonlijkheidsstoornis) en andere niet gespecificeerde types.
  8. Dissociatieve stoornissen
    Stoornissen gekenmerkt door verstoring van normaal psychisch functioneren, waaronder dissociatieve identiteitsstoornis (voorheen meervoudige persoonlijkheidsstoornis).
  9. Voedings- en eetstoornissen
    Stoornissen gekenmerkt door extreem weinig of veel eten of zuiveren, waaronder anorexia nervosa, boulimia nervosa en pica (eten van niet eetbare dingen).
  10. Middelen gerelateerde en verslavingsstoornissen
    Stoornissen veroorzaakt door middelen als alcohol, cocaïne, opioïden en tabak, die het beloningssysteem in de hersenen activeren, en stoornissen zonder middelen zoals gokken.
  11. Slaap-waakstoornissen
    Stoornissen m.b.t. verstoringen in slaap, waaronder slapeloosheid, hypersomnolentie (excessieve slaperigheid) en narcolepsie (onweerstaanbare neiging om in slaap te vallen).
  12. Neurologische stoornissen (ontwikkeling)
    Stoornissen in de vroege ontwikkeling, waaronder verstandelijke handicaps, communicatiestoornissen (vertraagde taal en stotteren), autisme, ADHD en leer- en motorische stoornissen.
  13. Neurologische stoornissen (cognitief)
    Stoornissen geassocieerd met hersenschade of dysfunctie als gevolg van ziekten als Alzheimer, Parkinson of Huntington of als gevolg van traumatische hersenschade.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De vraag van validiteit

A

Validiteit: De validiteit van een diagnostisch systeem is een index van de mate waarin de geïdentificeerde categorieën bruikbaar en betekenisvol zijn voor clinici. Een systeem kan betrouwbaar zijn als het op basis van oppervlakkige eigenschappen mensen categoriseert, maar dit systeem zou niet valide zijn als er uit verder werk geen klinisch nut blijkt.

Een systeem is valide als er antwoord gegeven kan worden op vragen als:
 Lijden mensen met de diagnose op vergelijkbare manieren?
 Heeft hun lijden vergelijkbare oorzaken?
 Helpt de diagnose het toekomstige verloop van de stoornis te voorspellen?
 Helpt de diagnose bij het bepalen van een gunstige behandeling?

Andere systemen voor het classificeren van psychische stoornissen:
- Internal classification of diseases (ICD-10)
Ontwikkeld door de WHO en wordt bijna overal ter wereld gebruikt.
- Hierarchical taxonomy of psychopathology (HiTOP)
Ontwikkeld door een groep clinici en onderzoekers om het nieuwste wetenschappelijke bewijs weer te geven en de beperkingen van de DSM-5 te adresseren.

Er is veel discussie over de identificatie, definities en classificatie van psychische stoornissen a.d.h.v. DSM-5. De auteurs van het boek geven aan dat DSM-5 misschien minder als een bijbel voor mentale gezondheid gezien moet worden en meer als een woordenboek. De onderzoekers hebben de betrouwbaarheid van DSM-5 verbeterd door het gebruik van objectieve symptomen, maar de validiteit is een meer complexe kwestie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mogelijke gevaren in labelen

A

Een label van een psychische stoornis kan het zelfvertrouwen van de persoon verlagen en kan veranderen hoe anderen (zelfs clinici) hem of haar zien. Daarom is het beter om labels toe te passen op de stoornis en niet op de persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Medical student’s disease

A

De sterke neiging van studenten om symptomen en ziektes, waarover ze lezen en leren, op zichzelf te betrekken. Deze neiging wordt ook wel introductory psychology student’s disease genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cultuurgebonden syndromen

A

Uitingen van mentale nood, die bijna volledig beperkt zijn tot bepaalde culturele groepen. Anorexia nervosa en boulimia nervosa zijn voorbeelden hiervan, deze stoornissen komen alleen voor in culturen met een moderne westerse invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De rol van culturele waarden bij het bepalen of iets een stoornis is

A

Cultuur en culturele veranderingen hebben invloed op welke soorten gedrag en welke kenmerken worden aangemerkt als psychische stoornis. Tot 1973 was homoseksualiteit in Amerika officieel aangemerkt als psychische stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Culturele waarden en de diagnose ADHD

A

Attention-deficit/hyperactivity disorder – mogelijk wordt ADHD veroorzaakt door een langzamere ontwikkeling van de prefrontale cortex, het gedeelte van de hersenen verantwoordelijk voor het focussen van aandacht op taken en het remmen van spontane activiteiten. Deze theorie is prominent, maar nog steeds controversieel. ADHD wordt behandeld met methylfenidaat (Concerta en Ritalin), dat de activiteit van dopamine en noradrenaline verhoogt. De onderdrukking van symptomen is waarschijnlijk het gevolg van verhoogde neurale activiteit in de prefrontale cortex.

DSM-5 maakt onderscheid tussen drie varianten van de stoornis:

  1. Het hoofdzakelijk onoplettende type (ADHD-I)
    Gebrek aan aandacht voor instructies, niet kunnen concentreren op schoolwerk of andere taken en nonchalant zijn met het afmaken van opdrachten.
  2. Het hoofdzakelijk hyperactieve impulsieve type (ADHD-H)
    Friemelen, opstaan zonder te vragen, overmatig praten, anderen onderbreken en antwoorden eruit flappen voor de vraag gesteld is.
  3. Het gecombineerde type (ADHD-C)
    Symptomen van beide andere varianten. De grote stijging van ADHD diagnoses in Amerika is waarschijnlijk niet alleen het gevolg van een beter begrip van de stoornis, maar ook van een culturele nadruk op schoolprestaties en verminderde mogelijkheden voor kinderen om ruw te spelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Oorzaken van psychische stoornissen

A

De hersenen zijn betrokken bij alle psychische stoornissen en alle factoren (waaronder genen en de omgeving), die bijdragen aan het ontstaan van psychische stoornissen, doen dat door het uitoefenen van invloed op de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De rol van de hersenen in onomkeerbare psychische stoornissen

A

Chronische psychische stoornissen, zoals syndroom van Down en Alzheimer, worden veroorzaakt door onomkeerbare gebreken in de hersenen (blz. 586).

Syndroom van Down: Mensen met het syndroom van Down zijn verstandelijk beperkt en hebben problemen met fysieke coördinatie. Dit is het gevolg van een fout tijdens meiose met als gevolg een extra chromosoom 21. Dit extra chromosoom blijft behouden in alle cellen van het ontwikkelende individu en veroorzaakt vervolgens op verschillende manieren schade aan de ontwikkelende hersenen.

Alzheimer: Bij mensen met Alzheimer verslechteren eerst alle cognitieve functies, waaronder geheugen, ruimtelijk inzicht, redeneren en taal, en daarna verslechtert de controle van de hersenen over de lichamelijke functies. Een combinatie van genetische aanleg en veroudering zorgt voor ophoping van amyloïde plaques tussen de neuronen in de hersenen. Dit zorgt voor een verstoring in de neurale communicatie en dus voor verminderde hersenactiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De rol van de hersenen in episodische psychische stoornissen

A

Alle stoornissen, die verder in dit hoofdstuk besproken worden, zijn episodisch (omkeerbaar). Erfelijkheid, stressvolle gebeurtenissen in de omgeving en de effecten van leren spelen mogelijk een rol. Het is, in het geval van erfelijkheid, niet altijd duidelijk welke genen betrokken zijn bij het ontstaan van een stoornis, maar het is waarschijnlijk dat de effecten optreden doordat genen de biologie van de hersenen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De oorzaken van psychische stoornissen vallen in drie categorieën (3 P’s)

A
  1. Predisposing causes of psychological disorders – kwetsbaarheden
    - Genetisch geërfde eigenschappen, die de hersenen beïnvloeden (meest genoemd).
    - Schadelijke omgevingseffecten op de hersenen, ook voor de geboorte.
    - Langdurige stressvolle situaties, zoals misbruik en huiselijk geweld.
    - Aangeleerde opvattingen, zoals westerse opvattingen over slank zijn en anorexia.
    - Niet adaptieve manieren van het omgaan met stressvolle situaties.
  2. Precipitating causes of psychological disorders – triggers
    - Onmiddellijke stressvolle gebeurtenissen of verliezen in iemand’s leven.
    - Bij welke gebeurtenissen dit gebeurt en of het gebeurt heeft te maken met aanleg.
  3. Perpetuating causes of psychological disorders – instandhoudende oorzaken
    - De consequenties van de stoornis, die de stoornis vervolgens in stand houden.
    - Het gaat vooral om de negatieve consequenties, zoals slecht voor zichzelf zorgen, zich sociaal afzonderen en negatieve reacties van anderen.

De wisselwerking tussen predisponerende oorzaken en precipiterende oorzaken, kan weergegeven worden in een zogeheten diathese-stressmodel (figuur 15.2 blz. 588). Hoe groter de kwetsbaarheid, hoe minder stress er nodig is om tot een stoornis te leiden en vice versa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Verklaringen van prevalentieverschillen (waarom sommige stoornissen vaker bij mannen of vrouwen worden vastgesteld)

A

a. Verschillen in zelfrapportage of het onderdrukken van psychische nood: Mannen zijn waarschijnlijk minder geneigd om angst en moedeloosheid toe te geven.

b. De verwachtingen van clinici: Clinici verwachten bepaalde stoornissen specifiek bij mannen of vrouwen.

c. Verschillen in stressvolle ervaringen: Vrouwen hebben bijvoorbeeld meer kans om mishandeld te worden door hun partner.

d. Verschillende manieren van omgaan met stressvolle situaties: Vrouwen zijn naar binnen gericht en mannen naar buiten (over het algemeen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Angststoornissen

A

Stoornissen waarbij vrees en angst de meest prominente symptomen zijn. Vrees is een reactie op een object of situatie die aanwezig is. Vrees kan een fobie worden als het leidt tot een irrationeel verlangen om het gevreesde object of de gevreesde situatie te vermijden. Angst is het zich zorgen maken over iets wat nog niet aanwezig is of nog niet gebeurd is. De belangrijkste angststoornissen in DSM-5 zijn gegeneraliseerde angststoornis, fobieën en paniekstoornis. Genetische verschillen spelen een grote rol in de aanleg voor angststoornissen, 30% - 50% van de individuele variabiliteit in het risico tot het ontwikkelen van een angststoornis komt van genetische variabiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gegeneraliseerde angststoornis

A

Deze stoornis focust zich niet op een specifieke dreiging, maar hecht zich aan verscheidene echte of ingebeelde dreigingen. Mensen met deze stoornis maken zich voortdurend zorgen over meerdere onderwerpen en ervaren spierspanning, prikkelbaarheid en moeite met slapen. Ze maken zich over het algemeen zorgen over dezelfde onderwerpen als de meeste mensen, maar in veel ergere mate en met minder provocatie. Voor een diagnose moeten deze symptomen, volgens DSM-5, het afgelopen half jaar vaker wel dan niet aanwezig geweest zijn, onafhankelijk van andere diagnosticeerbare psychische stoornissen. Een aanleg voor gegeneraliseerde angststoornis kan ontstaan door genen of een trauma in de kindertijd en de stoornis kan tot uiting komen na een verontrustende gebeurtenis in de volwassenheid. Bij mensen met een aanleg voor gegeneraliseerde angststoornis zijn de remmende verbindingen van de prefrontale cortex, die inwerken op de amygdala, minder effectief. Verminderde stabiliteit in een snel veranderende wereld zou kunnen verklaren waarom gegeneraliseerde angststoornissen zijn toegenomen sinds halverwege de 20e
eeuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hypervigilance

A

Hyperwaakzaamheid – verhoogde automatische aandacht voor potentiële bedreigingen. Hyperwaakzaamheid kan gezien worden als predisponerende oorzaak en als symptoom van gegeneraliseerde angststoornis. Hyperwaakzaamheid kan deels het gevolg zijn van genetische invloeden op hersenontwikkeling. Een levenslange neiging tot hyperwaakzaamheid kan ook aanwezig zijn bij mensen, die in hun vroege jeugd onvoorspelbare traumatische ervaringen hebben meegemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Fobie

A

Een intense irrationele angst, die duidelijk gerelateerd is aan een bepaald object of een bepaalde situatie (niet sociaal). Voorbeelden hiervan zijn angst voor slangen, bloed of hoogtes. Mensen met fobieën hebben last van hyperwaakzaamheid voor een bepaald object of een bepaalde situatie. Voor een diagnose moet het gaan om een lang bestaande angst, die zo sterk is dat het dagelijks leven op de een of andere manier wordt verstoord. De meeste mensen met een fobie weten wel dat hun angst irrationeel is, maar ze hebben er geen controle over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Verschil tussen fobie en normale angst

A

Het verschil tussen een fobie en een normale angst zit hem in de mate. De meeste mensen zijn
namelijk wel een beetje bang voor slangen, bloed of hoogtes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fobieën uitgelegd aan de hand van leren en evolutie

A

40% van de mensen met een fobie herinnert zich een traumatische situatie waardoor de angst ontstond. Zulke ervaringen kunnen uitgelegd worden a.d.h.v. klassieke conditionering.

Natuurlijke selectie heeft gezorgd dat we een aanleg hebben om banger te zijn voor evolutionair significante objecten en situaties (Seligman). O.a. genetisch temperament en eerdere ervaringen kunnen eraan bijdragen of een angst wel of niet uitgroeit tot een fobie.

Een voorbeeld van klassieke conditionering van angst:
- Voor conditionering: Neutrale prikkel (hond) – geen reactie
- Tijdens conditionering: Neutrale prikkel (hond) + ongeconditioneerde prikkel (beet) – ongeconditioneerde reactie (angst)
- Na conditionering: Geconditioneerde prikkel (hond) – geconditioneerde reactie (angst)

Bij traumatische gebeurtenissen kan een neutrale prikkel al na een (1) keer een geconditioneerde prikkel worden voor angst. De angst kan verminderd worden als de geconditioneerde prikkel vele keren verschijnt (hond) zonder de ongeconditioneerde prikkel (beet).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Paniekstoornis

A

Mensen met deze stoornis ervaren paniekaanvallen, die niet gerelateerd zijn aan specifieke gebeurtenissen. De paniekaanvallen duren vaak enkele minuten en gaan gepaard met fysieke opwinding en angst om de controle te verliezen. Als iemand een paniekaanval heeft, wil dat niet zeggen dat diegene een paniekstoornis heeft. Mensen met een paniekstoornis zijn ook bang om een paniekaanval te krijgen. Voor een diagnose moet iemand, volgens DSM-5 criteria, terugkerende onverwachte paniekaanvallen hebben, waarvan tenminste een aanval gevolgd moet worden door een maand lang zorgen maken over een volgende aanval of beperkende gedragsveranderingen. Een aangeleerde neiging om fysieke opwinding als catastrofaal te ervaren speelt mogelijk een rol bij het ontstaan en in stand houden van een paniekstoornis. O.a. cafeïne en lichamelijke inspanning kunnen paniekaanvallen triggeren bij vatbare mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Agorafobie

A

Angst voor openbare plaatsen. Deze mensen zijn bang om opgesloten te raken of geen hulp te krijgen in een publieke setting. De fobie ontwikkelt deels vanwege de schaamte, die kan volgen op paniek in het openbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

obsessie, compulsies en OCD

A

Obsessie: Een verstorende gedachte, die herhaaldelijk het bewustzijn binnendringt ondanks dat de persoon weet dat het een irrationele gedachte is.

Compulsies: Herhaaldelijke acties, die meestal plaatsvinden als reactie op een obsessie.

OCD (Obsessieve-compulsieve stoornissen): Als de gedachten en de acties ernstig en langdurig zijn en het normale leven verstoren. Volgens DSM-5 criteria moeten de obsessies en de compulsies meer dan een uur per dag van iemand’s tijd in beslag nemen en het werk / sociale leven van de persoon ernstig verstoren. Obsessies en compulsies zijn vaak extreme vormen van normale bezorgdheid en beschermende acties, die de persoon niet uit kan zetten. Er kan een relatie zijn tussen de obsessie en de compulsie, maar dat hoeft niet. De meest voorkomende obsessies gaan over ziekte, misvorming en de dood en de meest voorkomende compulsies hebben te maken met checken en schoonmaken.

Obsessieve-compulsieve stoornis vs fobieën
- In beide gevallen is er sprake van een irrationele angst
- In beide gevallen lijden mensen, omdat ze weten dat de angst irrationeel is
- Bij OCD bestaat de angst alleen in gedachte en kan die verminderd worden door rituelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Abnormaliteiten in de hersenen gerelateerd aan OCD

A

Obsessieve-compulsieve stoornissen worden gerelateerd aan abnormaliteiten in hersengedeelten, die bewuste gedachten vertalen naar acties. Het gaat met name om delen van de frontale kwabben van de cortex, delen van het onderliggende limbisch systeem en de basale ganglia. Een theorie is dat mensen met schade aan deze gebieden geen gevoel van veiligheid of afsluiting ervaren na het uitvoeren van een actie en daarom een overweldigende behoefte voelen om de actie nogmaals uit te voeren. De hersengebieden worden ook geassocieerd met executieve functies en mensen met OCD laten een verslechtering zien in alle aspecten van de executieve functies (werkgeheugen, omschakelen en remmen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Volgens DSM-5 zijn er 5 stoornissen, die gerelateerd zijn aan trauma of stressvolle gebeurtenissen:

A
  1. Reactieve hechtingsstoornis (kinderen)
    Kinderen zijn geremd of emotioneel teruggetrokken ten aanzien van hun verzorgers. Deze stoornis kan ontstaan als gevolg van verwaarlozing, misbruik of onvoldoende zorg.
  2. Ontremd-sociaal contact stoornis (kinderen)
    Kinderen zijn te vertrouwd met onbekende volwassenen. Deze stoornis kan ontstaan als gevolg van verwaarlozing, misbruik of onvoldoende zorg.
  3. Acute stressstoornis
    Mensen ervaren o.a. verontrustende herinneringen, slapeloosheid, geheugenverlies en negatieve stemming voor gedurende minimaal 3 dagen.
  4. Aanpassingsstoornis
    Mensen ervaren emotionele nood, die niet in verhouding staat tot de ernst van de
    gebeurtenis, zoals een overlijden of het beëindigen van een relatie.
  5. Post traumatische stressstoornis
29
Q

PTSS

A

Post traumatische stressstoornis: De symptomen van PTSS zijn het gevolg van een of meer emotioneel traumatische gebeurtenissen, die de persoon heeft ervaren. De symptomen van PTSS zijn oncontroleerbare herbeleving van de gebeurtenis(sen), verhoogde opwinding en vermijding van trauma gerelateerde prikkels. Mensen, die hoog scoren op het reguleren van hun emoties, hebben minder kans op PTSS na het ervaren van trauma’s dan mensen, die laag scoren op het reguleren van hun emoties. Genetische aanleg, herhaaldelijke traumatische gebeurtenissen en gebrekkige sociale opvang vergroten de kans op PTSS. Niet iedereen, die meerdere traumatische gebeurtenissen meemaakt, krijgt PTSS.

Andere bijzonderheden:
- Mensen met PTSS zijn meer geneigd tot alcohol- en drugsgebruik
- Mensen met PTSS raken eerder betrokken bij huiselijk geweld
- Mensen met PTSS hebben een grotere kans op depressies en angststoornissen
- Mensen met PTSS hebben vaak problemen met hun cognitieve capaciteiten

30
Q

Stemmingsstoornissen: stemming, manie & categorieën volgens DSM-5

A

Stemming: Een langdurige emotionele staat, die veel of alle aspecten van iemand’s gedachten en gedrag kleurt. Stemming kan variëren van depressie aan het ene uiteinde tot opgetogenheid (elation) aan het andere uiteinde. In principe zijn beide stemmingen normaal, tenzij ze zo intens of langdurig worden dat ze schadelijke of soms zelfs levensbedreigende acties veroorzaken.

Manie: Extreme opgetogenheid of waanzin kan leiden tot buitensporig gedrag, dat mensen afstoot of tot gevaarlijke acties leidt als gevolg van een vals gevoel van veiligheid.

DSM-5 omschrijft twee categorieën stemmingsstoornissen:
1. Depressieve stoornissen
Worden gekenmerkt door langdurige of extreme depressie.
2. Bipolaire en gerelateerde stoornissen
Worden gekenmerkt door wisselende perioden van depressie en manie.

31
Q

Depressieve stoornissen

A

Depressie wordt primair gekenmerkt door langdurige somberheid, zelfverwijt, een gevoel van waardeloosheid en de afwezigheid van plezier. Andere symptomen zijn meer of minder slapen, meer of minder eetlust en motorische symptomen. Voor een diagnose moeten de symptomen ernstig of langdurig zijn en niet kunnen worden toegeschreven aan een specifieke gebeurtenis, hoewel een gebeurtenis wel de trigger kan zijn.

DSM-5 maakt onderscheid tussen twee hoofdklassen:
1. Ernstige depressie: Wordt gekenmerkt door zeer ernstige symptomen, die zeker 2 weken aanhouden.
2. Dysthymie – aanhoudende depressieve stoornis: Wordt gekenmerkt door minder ernstige symptomen, die zeker 2 jaar aanhouden.

Dubbele depressie: Als iemand met dysthymie ook perioden van ernstige depressie heeft.

32
Q

Vergelijkingen tussen depressie en gegeneraliseerde angst

A

De aanleg voor depressie en gegeneraliseerde angst wordt veroorzaakt door dezelfde genen en de twee stoornissen komen vaak bij dezelfde individuen voor. Ongeveer 60% van de mensen met de ene stoornis krijgt in zijn of haar leven ook te maken met de andere stoornis. Cognitief gezien maken angstige personen zich druk over dingen, die in de toekomst kunnen gebeuren, en hebben depressieve personen het gevoel dat alles al verloren is (tabel 15.3 blz. 600). Mensen met depressie hebben vaak weinig zelfvertrouwen en sommige onderzoekers geloven dat het hebben van weinig zelfvertrouwen bijdraagt aan depressie.

33
Q

Negatieve gedachten patronen als oorzaak van depressie

A

Negatieve gedachten zijn kenmerkend voor depressieve mensen en mogelijk zijn ze ook kenmerkend
voor mensen, die nog niet depressief zijn, maar die wel kwetsbaar zijn om depressief te worden.

Ruminatie: Het herhaaldelijk langdurig denken over (of herkauwen van) gevoelens en problemen. Ruminatie is een denkstijl, die veel wordt gebruikt door depressieve mensen en het kan depressie in stand houden of verergeren. Ruminatie wordt gekenmerkt door het herhaaldelijk en passief focussen op symptomen van het zich slecht voelen en op de mogelijke oorzaken en gevolgen ervan. Het is een passieve manier van het omgaan met problemen en leidt niet tot een oplossing. Mensen met deze denkstijl blijven gefixeerd op de problemen en hun gevoelens erover en ondernemen geen actie.

Volgens de hopelessness theory (Lyn Abramson) is depressie het gevolg van een denkpatroon over negatieve gebeurtenissen dat drie eigenschappen heeft (blz. 600, 601):
1. De aanname dat de negatieve gebeurtenis desastreuze gevolgen zal hebben
2. De aanname dat de negatieve gebeurtenis iets negatiefs over hem of haar weergeeft
3. De oorzaak van de negatieve gebeurtenis toeschrijven aan iets dat stabiel en globaal is

34
Q

Stressvolle ervaringen plus genetische aanleg als oorzaak van depressie

A

Een studie met tweelingen heeft laten zien dat een ernstige depressie over het algemeen getriggerd wordt door stressvolle gebeurtenissen bij mensen, die een genetische aanleg hebben voor depressie. Beide factoren spelen dus een rol in het ontstaan van een depressie (figuur 15.6 blz. 602).

De interactie tussen specifieke genen en de omgeving beïnvloedt de waarschijnlijkheid dat iemand een depressie zal krijgen (figuur 15.7 blz. 602).

35
Q

Mogelijke hersenmechanismen betrokken bij depressie

A

Veel medicijnen, die worden gebruikt om depressie te behandelen, verhogen de hoeveelheid of de activiteit van twee neurotransmitters; serotonine en noradrenaline. Daarom werd gedacht dat depressie het gevolg is van een tekort aan een of beide neurotransmitters. Dit verklaart echter niet dat de medicijnen pas na twee weken beginnen de depressie te verlichten. Tevens is het zo dat de meeste depressieve mensen geen ongewoon lage niveau’s van de neurotransmitters hebben.

Een huidige theorie (nog niet bewezen) is dat depressie het gevolg is van een door stress veroorzaakt verlies van neuronen of neurale verbindingen in bepaalde gedeelten van de hersenen en dat herstel optreedt als die hersengedeelten weer groeien. Stress wordt geassocieerd met het vrijkomen van cortisol, een hormoon dat geproduceerd wordt door de bijnieren. Hoge niveau’s van cortisol kunnen zorgen voor een kleine inkrimping van sommige hersengedeelten, waaronder delen van de prefrontale cortex en de hippocampus. Perioden met minder stress en verhoogde niveau’s van serotonine en noradrenaline kunnen groei in deze hersengedeelten bevorderen.

36
Q

Een mogelijke evolutionaire basis voor depressie

A

Vanuit evolutionair perspectief gezien kan een matige depressie adaptief zijn. Een depressieve stemming remt ons af, laat ons realistisch denken, leidt ons weg van bepaalde doelen en geeft een signaal aan anderen dat we geen bedreiging zijn en hulp nodig hebben.

Keller en Nesse suggereren dat depressieve stemmingen verschillende vormen kennen, die verschillende adaptieve doelen dienen. Depressieve reacties veroorzaakt door donkere winters, het verlies van geliefden en herhaaldelijk falen laten dit zien. Een matige winterdepressie, met symptomen als loomheid, verhoogde eetlust en meer behoefte aan slaap, hielp onze voorouders misschien om een laagje vet te creëren en energie te sparen om een strenge winter door te komen.

37
Q

Unipolaire stoornissen

A

Ernstige depressie en dysthymie worden ook wel unipolaire stoornissen genoemd, omdat de veranderingen in stemming een (1) kant op gaan (van normaal naar beneden). Bij bipolaire stoornissen gaan de stemmingswisselingen beide kanten op (manisch en depressief).

38
Q

Bipolaire stoornissen

A

De twee belangrijkste variëteiten van bipolaire stoornissen volgens DSM-5:
1. Bipolaire stoornis type 1: Het klassieke type wordt gekenmerkt door tenminste een (1) manische periode, die al dan niet gevolgd wordt door een depressieve periode.
2. Bipolaire stoornis type 2: Wordt gekenmerkt door een minder extreme manische periode; hypomanie.

De aanleg voor bipolaire stoornissen is sterker erfelijk dan de aanleg voor unipolaire depressie en de meeste andere psychische stoornissen. Stressvolle gebeurtenissen kunnen manische en depressieve perioden triggeren bij mensen met een aanleg, maar het bewijs daarvoor is minder sterk als bij unipolaire depressie. Bipolaire stoornissen kunnen meestal onder controle gehouden worden met lithium, dat de ontwikkeling, het overleven en het functioneren van neuronen bevordert.

39
Q

Symptomen manie

A

euforie, veel energie, extreme spraakzaamheid en abnormaal zelfvertrouwen.

40
Q

Een mogelijke relatie tussen hypomanie en verhoogde creativiteit

A

Mensen, die volledig manisch zijn, hebben slecht beoordelingsvermogen, bizarre gedachten en kunnen schadelijk of gevaarlijk handelen. Studies laten een link zien tussen hypomanie en verhoogde creativiteit, maar het causale verband moet nog onderzocht worden.

41
Q

Schizofrenie

A

Schizofrenie is een cognitieve stoornis met uiteenlopende symptomen en meerdere oorzaken. De term schizofrenie (Eugen Bleuler) betekent letterlijk split mind, omdat er bij schizofrenie sprake is van een scheiding tussen mentale processen als aandacht, perceptie, emotie, motivatie en gedachte. Doordat deze processen geïsoleerd werken ten opzichte van elkaar ontstaan er bizarre en ongeorganiseerde gedachten en acties. Schizofrenie betekent niet gespleten persoonlijkheid.

42
Q

Diagnostische kenmerken van schizofrenie

A

Schizofrenie: Volgens DSM-5 moet er sprake zijn van een ernstige achteruitgang in het vermogen om te werken, voor zichzelf te zorgen en een sociale verbinding aan te gaan met anderen. Daarnaast moeten twee van de volgende vijf categorieën symptomen minimaal een maand aanwezig zijn:
 Ongeorganiseerde gedachten en spraak
 Wanen
 Hallucinaties
 Zeer ongeorganiseerd gedrag of catatonisch gedrag
 Negatieve symptomen

43
Q

Symptoom schizofrenie: Ongeorganiseerde gedachten en spraak

A

Veel mensen met schizofrenie vertonen spraakpatronen, die een onderliggend probleem m.b.t. logisch nadenken weergeven (blz. 607). Als mensen met schizofrenie zich bevinden in een actieve fase van de stoornis presteren ze slecht tijdens logica testen. Deze symptomen treden vaak veel eerder op dan de andere symptomen van schizofrenie.

44
Q

Symptoom schizofrenie: Wanen (positieve symptomen)

A

Valse opvattingen, die iemand heeft, ondanks overtuigend bewijs voor het tegendeel. Wanen zijn waarschijnlijk deels het gevolg van het niet kunnen identificeren en herinneren wat de originele bron van acties of ideeën was. De meest voorkomende wanen zijn:
 Achtervolgingswaanzin
 Wanen van gecontroleerd worden
 Grootheidswaanzin

45
Q

Symptoom schizofrenie: Hallucinaties (positieve symptomen)

A

Valse zintuiglijke percepties; het horen en zien van dingen, die er niet zijn. De meest voorkomende hallucinaties bij schizofrenie zijn auditieve hallucinaties, het horen van stemmen. Hallucinaties en wanen versterken elkaar meestal. Auditieve hallucinaties bij schizofrenie komen waarschijnlijk voort uit de persoon’s eigen opdringerige verbale gedachten. Mensen met schizofrenie horen deze gedachten alsof ze hardop worden uitgezonden en door iemand anders gecontroleerd worden. Onderzoek met fMRI heeft laten zien dat bij mensen, die verbale hallucinaties hebben, dezelfde hersengebieden actief zijn als bij het subvocaal generen en het horen van eigen uitspraken.

46
Q

Symptoom schizofrenie: Zeer ongeorganiseerd gedrag en catatonisch gedrag

A

Bij zeer ongeorganiseerd gedrag is er sprake van gedrag dat niet past bij de context van de omgeving. Dit komt mogelijk doordat schizofrene personen niet in staat zijn om een samenhangend actieplan te maken en te volgen.

Catatonisch gedrag: Gedrag waarbij iemand niet reageert op de omgeving. Dit kan bestaan uit opgewonden rusteloze motorische activiteit, die niet betekenisvol is ten opzichte van de omgeving. Het gedrag kan ook bestaan uit een compleet gebrek aan beweging voor een lange periode.

Catatonische stupor: Een van meest extreme manieren waarop een schizofreen persoon zich kan terugtrekken uit de omgeving. Hierbij kan de persoon urenlang bewegingloos in een oncomfortabele positie blijven zitten (blz. 609).

47
Q

Schizofrenie: Negatieve symptomen

A

Negatieve symptomen worden zo genoemd omdat er sprake is van vermindering van of gebrek aan verwachte gedachten, gevoelens, drives en gedragingen. Het gaat om een algemene vermindering van lichamelijke bewegingen, spraak, emotionele expressie, drives, plezier van het vervullen van drives en sociale terugtrekking. Catatonische stupor valt niet onder sociale terugtrekking, omdat de
stupor actief in stand gehouden wordt.

48
Q

Neurologische factoren geassocieerd met schizofrenie

A

De fundamentele gebreken bij schizofrenie zijn cognitief, waaronder problemen met aandacht, werkgeheugen en lange termijn geheugen.

49
Q

Schizofrenie: Verstoringen in hersenchemie

A

De dopamine theorie uit de jaren 70 stelt dat schizofrenie ontstaat door overactiviteit in synapsen waar dopamine de neurotransmitter is. Bewijs voor deze theorie werd gevonden in het feit dat de positieve symptomen van schizofrenie verhoudingsgewijs werden verlaagd door medicijnen, die de afgifte van dopamine vanuit synaptische terminals blokkeerden. Ander bewijs kwam van het feit dat drugs (zoals cocaïne en amfetamine), die de activiteit van dopamine in de hersenen verhogen,
schizofrene symptomen kunnen triggeren zelfs in mensen zonder schizofrenie.

Omdat de theorie uit de jaren 70 de negatieve symptomen van schizofrenie niet verklaart suggereren moderne onderzoekers dat ongewone dopamine patronen betrokken zijn bij schizofrenie. Overactiviteit van dopamine in delen van de hersenen, met name de basale ganglia, bevordert mogelijk de positieve symptomen van schizofrenie en verminderde activiteit van dopamine in de prefrontale cortex bevordert mogelijk de negatieve symptomen.

Een andere theorie stelt dat een defect in de neurotransmissie van glutamaat een rol speelt bij schizofrenie. Glutamaat is de belangrijkste exciterende neurotransmitter voor snelle synapsen in de hersenen. Sommige onderzoeken suggereren dat een van de belangrijkste receptormoleculen voor glutamaat defect is in mensen met schizofrenie, wat zorgt voor een vermindering van de effectiviteit van glutamaat neurotransmissie en dus zorgt voor cognitieve verzwakking. Deze theorie wordt ondersteund door het feit dat de drug fencyclidine (PCP, angel dust) interfereert met glutamaat neurotransmissie en schizofrene symptomen veroorzaakt.

50
Q

Schizofrenie: Veranderingen in hersenstructuur

A

Structurele verschillen tussen de hersenen van schizofrene mensen en andere mensen:

  • Vergroting van de cerebrale ventrikels (met vloeistof gevulde ruimtes in de hersenen) en een vermindering van neuraal weefsel rond de ventrikels (meest voorkomende verschil)
  • Abnormale doorbloeding in bepaalde delen van de hersenen, te veel of te weinig
  • Abnormale organisatie en activeringspatronen in het cerebellum (snelle bewegingen)
  • Verminderde neurale massa, vooral in de hippocampus (geheugen) en de prefrontale cortex (bewuste controle van gedachten en gedrag)

De verschillen zijn klein, variëren van persoon tot persoon en zijn niet voldoende voor een diagnose.

Tijdens de adolescentie ondergaan de hersenen structurele veranderingen. Veel neurale cellichamen gaan verloren als gevolg van snoeien (pruning) en er worden veel nieuwe neurale verbindingen gevormd. Dit leidt tot minder grijze stof (cellichamen) en meer witte stof (bundels axonen met myelineschedes). Overmatig snoeien van neurale cellichamen tijdens de adolescentie zou een oorzaak kunnen zijn van sommige gevallen van schizofrenie.

51
Q

Aanleg als gevolg van genen

A

Indexgevallen: Een onderzoeksgroep van mensen, die de stoornis hebben.

Concordantie: Het percentage familieleden van de indexgevallen, dat de stoornis ook heeft.

Onderzoeken laten zien dat genetische verschillen een substantiële rol spelen in de aanleg voor schizofrenie. Des te nauwer verwant iemand is aan het indexgeval des te groter de kans dat hij of zij schizofrenie zal ontwikkelen (tabel 15.4 blz. 611).

Er lijken verschillende genen betrokken te zijn bij de aanleg voor schizofrenie, waaronder genen van invloed op dopamine neurotransmissie en glutamaat neurotransmissie.

52
Q

Effecten van de prenatale omgeving en vroege hersentrauma’s & levenservaringen- schizofrenie

A

Effecten van de prenatale omgeving en vroege hersentrauma’s: Aanleg voor schizofrenie kan ook ontstaan door vroeg hersenletsel, waaronder prenatale virussen of ondervoeding, complicaties bij de geboorte of hoofdletsel in de vroege kindertijd (tot 10 jaar).

Effecten van levenservaringen: Stressvolle gebeurtenissen en aspecten van de familieomgeving, waaronder een ongeorganiseerde, moeilijk te volgen of emotionele manier van communiceren, kan de actieve fase van schizofrenie triggeren of de symptomen verergeren bij mensen met een aanleg voor schizofrenie.

53
Q

Een cross-cultural study van het verloop van schizofrenie

A

Twee conclusies n.a.v. cross-cultural onderzoek naar schizofrenie:
1. Een hoog percentage mensen in alle onderzochte landen herstelt van schizofrenie
2. Het percentage mensen dat herstelt ligt hoger in ontwikkelingslanden
Hierbij spelen leefomstandigheden, culturele houdingen en minder gebruik van antipsychotica in ontwikkelingslanden een rol.

54
Q

Persoonlijkheidsstoornis

A

Een stabiel patroon van gedrag, gedachten en gevoelens dat iemand’s gevoel van eigenwaarde, doelen en het vermogen tot empathie of intimiteit aantast en dat wordt geassocieerd met significante stress en onvermogen.

DSM-5 maakt onderscheid tussen 10 persoonlijkheidsstoornissen, die in drie categorieën vallen:
1. Cluster A – vreemde persoonlijkheidsstoornissen
- Paranoïde
- Schizoïde
- Schizotypische
2. Cluster B – dramatische persoonlijkheidsstoornissen
- Antisociale
- Borderline
- Histrionische
- Narcistische
3. Cluster C – angstige persoonlijkheidsstoornissen
- Ontwijkende
- Afhankelijke
- Obsessieve-compulsieve

Symptomen van persoonlijkheidsstoornissen overlappen vaak, wat resulteert in meerdere diagnoses.

55
Q

Cluster A – vreemde persoonlijkheidsstoornissen

A

De stoornissen in dit cluster worden gekenmerkt door enige mate van wanen en grillig gedrag. Vanwege de wanen hebben de stoornissen in dit cluster veel gemeen met schizofrenie. Mensen, die in dit cluster vallen, hebben vaak familieleden met schizofrenie of hebben zelf ook schizofrenie.

56
Q

Paranoïde persoonlijkheidsstoornis

A

Mensen met deze stoornis wantrouwen andere mensen en hun motieven ernstig. De meeste van hun opvattingen kloppen niet, maar ze zitten er niet zo ver naast dat het wanen zijn. De stoornis komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.

57
Q

Schizoïde persoonlijkheidsstoornis

A

Mensen met deze stoornis geven blijk van weinig emoties, zowel positief als negatief, en zijn geneigd om sociale relaties te vermijden (vaak “loners”). Deze mensen zijn egoïstisch en worden niet erg beïnvloed door lof of kritiek. De stoornis is zeldzaam, aanwezig in minder dan 1% van de bevolking.

58
Q

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

A

Mensen met deze stoornis voelen zich zeer ongemakkelijk in sociale situaties, hebben bizarre patronen van gedachten en percepties en kunnen zich excentriek gedragen. Ze zijn angstig en wantrouwend ten opzichte van anderen en zijn vaak “loners”. Sommigen denken dat ze speciale gaven hebben en gesprekken met hen zijn vaak nogal vaag, omdat ze moeite hebben hun aandacht te focussen. Ze leiden vaak geen productieve levens en de stoornis komt iets vaker voor bij mannen.

59
Q

Cluster B – dramatische persoonlijkheidsstoornissen

A

De stoornissen in dit cluster worden gekenmerkt door erg emotioneel, dramatisch en grillig gedrag, dat het hebben van stabiele, bevredigende relaties moeilijk maakt.

60
Q

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

A

Mensen met deze stoornis schenden of negeren consequent de rechten van anderen. Ze worden soms (maar niet in DSM-5) psychopaten genoemd en de stoornis wordt soms psychopathie genoemd. Mensen met deze stoornis liegen veel, lijken geen moreel geweten te hebben en handelen impulsief zonder rekening te houden met de gevolgen van hun acties. Naar schatting heeft ongeveer 30% van de gevangenispopulatie deze stoornis. Mensen met deze stoornis hebben moeite met het reguleren van hun emoties en problemen met sommige componenten van de uitvoerende functies. De stoornis komt ongeveer vier keer zoveel voor bij mannen dan bij vrouwen.

61
Q

Borderline persoonlijkheidsstoornis

A

Deze stoornis wordt gekenmerkt door onstabiliteit v.w.b. emoties en zelfbeeld, dit kan zich uiten in dramatische veranderingen in identiteit, doelen, vrienden of seksuele oriëntatie. Net als mensen met antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn deze mensen impulsief, vertonen ze vaak roekeloos gedrag en kunnen ze boos worden op anderen of hun woede op zichzelf richten. Ongeveer 75% van de mensen met deze stoornis doet op enig moment in zijn of haar leven een zelfmoordpoging, waarvan ongeveer 10% daarin slaagt. Ongeveer 75% van de mensen met de stoornis is vrouw.

62
Q

Histrionische persoonlijkheidsstoornis

A

Met met deze stoornis willen voortdurend het middelpunt van de aandacht zijn en worden vaak omschreven als egoïstisch en ijdel en laten vaak overdreven emoties en stemmingen zien. Om aandacht te krijgen kunnen ze zelfs doen alsof ze ziek zijn. De stoornis komt even vaak voor bij mannen en vrouwen.

63
Q

Narcistische persoonlijkheidsstoornis

A

Mensen met deze stoornis zijn zeer egoïstisch, willen bewonderd worden door anderen, hebben een gebrek aan empathie en hebben overmatig veel vertrouwen in hun eigen buitengewone talenten en eigenschappen. 75% van de mensen met deze stoornis is man.

64
Q

Cluster C – angstige persoonlijkheidsstoornisen

A

De stoornissen in dit cluster worden gekenmerkt door angst. Mensen met zulke stoornissen hebben veel gemeen met depressieve mensen en mensen met een angststoornis. Het verschil zit hem in de mate van angst.

65
Q

Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis

A

Mensen met deze stoornis zijn overmatig verlegen; ze zijn oncomfortabel en geremd in sociale situaties. Hun extreme angst voor afwijzing zorgt ervoor dat ze timide en angstig zijn in sociale settings en sociaal contact vermijden. Deze stoornis is vergelijkbaar met gegeneraliseerde angststoornis en soms krijgen mensen beide diagnoses. De stoornis komt even vaak voor bij mannen en vrouwen.

66
Q

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A

Mensen met deze stoornis hebben een extreme behoefte om verzorgd te worden. Ze zijn aanhankelijk en bang om gescheiden te worden van belangrijke mensen in hun leven, omdat ze geloven dat ze niet voor zichzelf kunnen zorgen. De stoornis komt even vaak voor bij mannen en vrouwen.

67
Q

Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

A

Net als bij een obsessieve-compulsieve stoornis zijn mensen met een obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis steeds bezig met orde en controle, waardoor ze niet flexibel zijn en weerstand hebben tegen veranderingen. Ze zijn gefocust op details en stellen hoge eisen aan zichzelf en anderen. Ze hebben moeite met het uitdrukken van genegenheid en daardoor zijn hun relaties vaak leeg en oppervlakkig. De stoornis komt ongeveer twee keer zoveel voor bij mannen dan bij vrouwen.

68
Q

De oorsprong van persoonlijkheidsstoornissen

A

Naar de oorsprong van persoonlijkheidsstoornissen is niet zoveel onderzoek gedaan als naar de oorsprong van andere psychische stoornissen. Maar waarschijnlijk is er ook hier sprake van interactie tussen de genen en de omgeving (familie, cultuur), die van invloed zijn op de structuur (vorming van synapsen, snoeien van neuronen en aanwezigheid van neurotransmitter receptoren) en functie (door aanwezigheid van neurotransmitters als dopamine, serotonine en glutamaat) van de hersenen.