H1 Flashcards

1
Q

Neoliberalisme, margaret thatcher

A

Zij stelde dat er geen maatschappij is, maar dat er individuen en families zijn. Volgens haar kun je alle dingen die je overkomen aan jezelf toeschrijven. Armoede is volgens haar dan dus ook een gebrek aan motivatie. Als je iets goeds doet kan je het aan jezelf toeschrijven, maar als je je tentamen niet haalt ook. Op dit moment leven we onder het neoliberalisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Debunking

A

Door gebruik te maken van het sociologische perspectief kunnen we nagaan welke dingen wel en welke dingen niet kloppen aan het “alledaagse denken”. Het blijkt dat niet alles wat er gedacht wordt ook waar is en met het sociologische perspectief kunnen we dus controleren wat er wel en niet klopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Begrip

A

Door het sociologische perspectief hebben we een beter begrip van de omstandigheden waar we inzitten en waarom we hier tegenaan lopen. Dit betreft de mogelijkheden, maar ook de hindernissen waar we tegenaan lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Empowering

A

Het sociologische perspectief laat het nadeel voor sommige groepen zien. Dit zou mobiliserend kunnen werken. Het geeft ons dan dus de mogelijkheid om een meer actieve rol aan te nemen in de samenleving waar we ons in bevinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(H)erkenning

A

Tenslotte zorgt het sociologische perspectief er ook voor dat we leven in een wereld die zich juist kenmerkt door diversiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Positieve gevolgen sociologie

A
  • debunking
  • begrip
  • empowering
  • herkenning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nadelen sociologie

A
  • De wereld verandert heel veel, maar er blijft ook veel hetzelfde. Hiermee wordt bedoeld dat
    de maatschappij constant veranderd en er dus opnieuw naar bepaalde situaties gekeken
    moet worden, maar tevens blijven bepaalde patronen bestaan.
  • Als menswetenschapper is het lastig om betrokken te zijn, maar tegelijkertijd afstand te
    houden. Als je te dichtbij komt, dan kan dit je objectiviteit veranderen en dat wil je niet.
  • De sociologie wordt onderdeel van een maatschappelijk debat (denk aan hoog- en
    laagopgeleiden, autochtoon en allochtoon). Sociologen bedenken vaak nieuwe termen. Helaas betekent dit ook dat veel mensen denken dat ze expert zijn op dit gebied, terwijl dit niet het geval is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Durkheim en zelfdoding

A

Voorbeeld waarin sociologie onderscheiden kan worden van psychologie. Zelfdoding is de meest individuele daad die iemand kan plegen en dit hangt sterk samen met in hoeverre jij onderdeel bent van een groep. Waarom jij aan zelfdoding doet is dus erg sterk sociaal bepaald. Durkheim heeft vier verschillende types zelfdoding onderscheden, maar hier komen we in een later college nog op terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sociologen

A

Sociologen bestuderen en onderzoeken de samenleving. Ze onderzoeken, beschrijven en verklaren dus de manier waarop mensen samen leven. Alles wat er in de samenleving gebeurt roept bij een socioloog vragen op. Denk aan de vraag:

-Waarom kunnen supporters van Ajax en Feyenoord niet normaal met elkaar omgaan, maar bij wedstrijden van het Nederlands Elftal wel?

  • Wat heeft social media voor invloed op face-to-face communicatie, bijvoorbeeld in het gezin of in vriendengroepen?
  • Waarom mochten emoties eerst niet geuit worden, en nu wel? (bv. dr. Phill).
  • Waarom kan in een bedrijf afdeling A wel samenwerken met B, maar niet met afdeling C?

Sociologen kijken dus niet alleen naar de cijfers, maar ook naar het verhaal erachter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sociologie

A

Sociologie is dus:
1. De interactie tussen mensen

  1. Het opzoek zijn naar algemeen sociaal gedrag
    a. Het indelen van individuen in hokjes/categorieën
    b. De overeenkomsten tussen verschillende hokjes bekijken.
  2. Verder is sociologie ook het idee dat de wereld begrepen kan worden en daarmee ook
    veranderd kan worden. Sociologen kijken dus naar het daadwerkelijk functioneren van de samenleving en proberen dit te verbeteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sociologische verbeelding

A

Als 7 van de 70.000 mensen werkeloos zijn, dan is dit een persoonlijk probleem. Zijn dit er 7.000 van de 70.000, dan word het een sociaal probleem. Men denkt dat er iets aan de hand is en er treedt een ander mechanisme op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Argumentatieregels van zygmunt bauman

A
  1. Responsible speech
  2. Size of the field
  3. Making sense
  4. Defamiliarize
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Responsible speech

A

Regels van verantwoorde argumentatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Size of the field

A

Overstijgen van de eigen sociale wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Making sense

A

Verklaren en interpreteren van menselijk gedrag door te kijken naar de verschillende figuraties en instituties waar mensen zijn ingebed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Defamiliarize

A

Het vermogen om bekende en vanzelfsprekende dingen in twijfel te trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Sociologie op 3 niveaus

A
  1. Het microniveau: Dit zijn mensen die dichtbij je staan zoals je familie en vrienden.
  2. Het mesoniveau: Dit zijn plekken als je kantoor of universiteit. Je voelt je dus wel op enig manier verbonden met de mensen uit die omgeving, maar niet zoals je dit doet met mensen op het microniveau.
  3. Het macroniveau: Dit betreft dingen zoals de overheid of het land waarin je woont. Binnen deze drie niveaus is er altijd sprake van interactie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Moderne samenleving

A

Samenleving waarin je te maken hebt met veel mensen die je niet kent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het effect van deze overgang van kleine gemeenschappen (traditionele samenleving) naar relatief grote en onbekende gemeenschappen (moderne samenleving)? De sociologie heeft drie hoofdvragen om deze vraag te kunnen beantwoorden:

A
  1. Hoe is sociale (wan)orde dan mogelijk? We zijn van elkaar afhankelijk, maar we kennen elkaar niet. (Emile Durkheim)
  2. Hoe is sociale (on)gelijkheid mogelijk? Denk aan de eigenaren van de fabriek en de mensen die er werken. (Karl Marx)
  3. Hoe werkt het proces van rationalisering (modernisering) van de wereld? Zijn de baten groter dan de kosten, dan doe je het. (Max Weber)

Deze drie vragen zijn niet de enige vragen die in de sociologie worden gesteld, maar deze vragen vormen wel de basis van de sociologie. De meeste onderzoeken in de sociologie zijn dus ook afgeleid van deze vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Verschillende structuren van samenleving over tijd

A
  1. Jagers en verzamelaars
  2. Nomadische samenlevingen
  3. Agrarische samenlevingen
  4. Industriële samenlevingen
  5. Postindustriële samenlevingen
    Deze indelingen van samenlevingen is gebaseerd op de technologie. De technologie is niet neutraal, want mensen bepalen hoe het wordt gebruikt. De technologie kent echter wel grenzen, want er is niet voor alles een oplossing. De technologie kan soms juist zelfs nieuwe problemen met zich meebrengen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Moderniteit

A

Moderniteit verwijst naar de sociale gevolgen van de industrialisering. Je kan modernisering dus ook zien als het sociale veranderingsproces dat door de industrialisering in gang is gezet. Peter Berger beschreef vier kenmerken van deze modernisering:

22
Q

4 kenmerken modernisering peter berger;

A
  1. Kleine gemeenschappen verdwijnen
  2. Tradities verdwijnen en dit zorgt ervoor dat mensen meer keuzemogelijkheden hebben in hun leven.
  3. Er is een toename van sociale diversiteit.
  4. Er ligt een focus op de toekomst in plaats van het verleden.
23
Q

Kleine gemeenschappen verdwijnen, ferdinand tönnies

A

Ferdinand Tönnies beschreef de Gemeinschaft en de Gesellschaft.
De Gemeinschaft is de kleine en hechte leefgemeenschap en de Gesellschaft is de leefgemeenschap waarin men zich focust op het eigen belang. Volgens Tönnies was de overgang van de Gemeinschaft naar de Gesellschaft het gevolg van modernisering. In de moderne samenleving is er namelijk minder sociale cohesie.

24
Q

Kleine gemeenschappen verdwijnen, emilie Durkheim

A

Emilie Durkheim was het eens met het algemene idee van deze theorie, maar hij was het niet eens met het idee dat er geen sociale banden bestaan tussen mensen in de moderne samenleving. In de moderne samenleving worden de sociale banden gewoon anders georganiseerd. Dit komt door het principe van mechanische en organische solidariteit. (Wordt in college 3 verder uitgelegd.) Vroegere samenlevingen waren dus gebaseerd op gelijkenissen en de huidige samenlevingen op verschillen.

25
Q

Visie moderne samenleving emilie durkheim

A

Emilie Durkheim stelden voor dat de modernisering juist gekenmerkt werd door de
arbeidsverdeling. De mechanische solidariteit werd hierbij vervangen door de organische solidariteit. Verder vreesden Durkheim er ook voor dat de moderne samenleving erg divers zou worden en dat dit zou leiden tot anomie. Op zowel solidariteit als anomie komen we later terug.

26
Q

Visie moderne samenleving max weber

A

Max Weber zag moderniteit als het moment waarop een traditioneel wereldbeeld vervangen wordt door een rationeel wereldbeeld.

27
Q

Visie moderne samenleving karl marx

A

Karl Marx vond dat de moderne samenleving hetzelfde was als het kapitalisme. Dit is de reden dat hij de industriële revolutie ook wel de kapitalistische revolutie noemde. Marx dacht dat de ongelijkheid zou zorgen voor rationale veranderingen wat uiteindelijk zou leiden tot maatschappelijke gelijkheid.

28
Q

Sociologie is ontstaan door verschillende historische gebeurtenissen;

A
  • maatschappelijke veranderingen
  • ontdekking van de samenleving
29
Q

Maatschappelijke veranderingen

A

Maatschappelijke veranderingen: Door de veranderingen die plaatsvonden in de 18e/19e
eeuw gingen mensen meer nadenken over de samenleving en de positie die zij hierin hadden. Er zijn drie verschillende veranderingen die ervoor zorgden dat er een transformatie in de samenleving ontstond:
- economische veranderingen
- groei van steden lijd tot nieuwe problemen
- politieke veranderingen

30
Q

Maatschappelijke veranderingen; economische veranderingen

A

Er waren veel economische veranderingen. Zo was er de groei van het kapitalisme en de industriële revolutie. Vroeger hadden veel mensen een eigen stuk grond dat zij bewerkten. Door de komst van energiebronnen konden grote machines veel werk verrichten en lieten veel mensen hun eigen stuk grond achter om in de fabriek te gaan werken.

31
Q

Maatschappelijke veranderingen; groei van steden

A

De groei van de steden leidt tot nieuwe problemen. Mensen trekken naar de steden om daar te wonen en werken. Hierdoor komen er veel mensen in deze steden te wonen en leven ze met elkaar in slechte leefomstandigheden. Zo is er sprake van vervuiling en diefstal.

32
Q

Maatschappelijke veranderingen; politieke veranderingen

A

Er waren ook politieke veranderingen. Zo werd de kerk werd minder belangrijk in het maatschappelijke leven. Mensen hadden het idee dat ze minder verplichtingen hadden naar God en kozen meer voor hun eigenbelang. Dit kwam omdat mensen de rede gebruikten om de wereld mee aan te duiden. Verder
zorgde de Franse revolutie ook voor ‘de wedergeboorte van het menselijk ras’.

33
Q

Ontdekking van de samenleving

A

In deze periode werd er voor het eerst nagedacht over
de bestaande samenleving in plaats van de gewenste samenleving. Auguste Comte bedacht de term sociologie en had het over de wet der drie stadia. In de geschiedenis probeerden mensen al van alles te verklaren en deze drie stadia gaven aan waarom men dacht dat er iets gebeurde:
- theologisch stadium
- (meta) fysische stadium
- wetenschappelijk stadium

34
Q

Ontdekking van de samenleving; theologisch stadium

A

In dit stadium verklaarden mensen de wereld door middel van goden en geesten. Men dacht dat de samenleving werd georganiseerd door Gods wil. Dit stadium duurde tot het einde van de Europese middeleeuwen.

35
Q

Ontdekking van de samenleving; (meta)fysische stadium

A

In dit stadium verklaarden men de wereld door abstracte en filosofische speculatie over de ‘natuurlijke orde’. Dit stadium duurde tot het einde van de renaissance.

36
Q

Ontdekking van de samenleving; wetenschappelijk stadium

A

In dit stadium verklaarden men de wereld door een wetenschappelijke verklaring en door objectieve waarneming. Dit stadium begon met het werk van Copernicus, Galilei en Newton.

37
Q

Positivisme

A

Comte dacht dat inzicht alleen kon worden verworven als het op wetenschappelijk onderzoek werd gebaseerd. Deze benadering wordt het positivisme genoemd.

38
Q

Sociaal darwinisme

A

19e eeuw, Volgens Darwin zit achter de evolutie geen groter plan. Hij bedoelde hiermee dat er dus geen God achter zit. Organismen die het beste bij hun leefomgeving passen die zullen overleven (Herbert Spencer). Het ongepland aanpassen aan omstandigheden werd veranderd naar een gepland iets. Alle sociale problemen die we tegenkomen moeten we aanpakken om om te vormen naar een samenleving waar we in willen leven.

39
Q

Beschavingsarbeid

A

19e eeuw, mensen werden gestimuleerd om zich te laten scholen. Steeds minder vertrouwen in onderzoekers

40
Q

Sociale quaestie

A

Gedempt in 19e eeuw, door ontstaan van stemrecht en vakbonden. Kenmerkt de ellende van de urbanisatie en industrialisatie. Vooral de sociologen Karl Marx en Friedrich Engels hielden zich hier mee bezig. Door het ontstaan van het stemrecht mogen ook de arbeiders meebepalen hoe de wereld in elkaar zit. De sociale quaestie was de opkomende arbeidersbeweging, vanwege de ellende van de urbanisatie en industrialisatie.

41
Q

Do gooders

A

Proberen mensen te sturen om bepaald gedrag te remmen.

42
Q

Paradigma

A

Een paradigma is een kijk
op de samenleving die het onderzoek en het wetenschappelijk
denken stuurt. Wat hiermee wordt bedoeld is dat er veel
verschillende verhalen zijn die toch allemaal dezelfde
werkelijkheid beschrijven.

43
Q

Kuhn cycle (rondje van 1-2-3-4-5 met eenzijdige pijlen)

A
  1. Normal science: Er zijn een aantal vragen waar je geen antwoord op kan geven met de theorieën die je nu hebt. In jouw huidige wereldbeeld is dit probleem dus niet oplosbaar.
  2. Model drift: In deze stap verschuif je eerdere theorie A naar een andere theorie B.
  3. Model crisis: Doordat je nu theorie B aanneemt ontstaat er een crisis met betrekking tot
    theorie A.
  4. Model revolutie: Er ontstaat een revolutie.
  5. Paradigma verandering: Er ontstaat een ander paradigma.
44
Q

4 verschillende paradigma’s

A
  1. Structureel-Functionalistisch paradigma
  2. Conflictparadigma
  3. Symbolisch interactionistisch paradigma
  4. Rationele keuze paradigma
45
Q

Partial perspectives

A

De sociologie staat niet los van de positie van de onderzoeker in de samenleving, maar maakt daar deel van uit. Dit bepaalt dus de kijk op de samenleving. Omdat er dus geen overkoepelend paradigma is, leidt dit tot een probleem. Een compleet beeld/theorie van hoe de samenleving werkt bestaat niet. Het beeld wat er is zal altijd beperkt en selectief zijn. Er is dus sprake van ‘Partial perspectives’.

46
Q

Positivistische sociologie

A

Deze benadering werkt volgens natuurkundige principes, zoals de
biologische wereld. Ze zijn opzoek naar wetmatigheden en leggen nadruk op empirische feiten (Meten is weten). Verder is het objectief en te repliceren (dus de theorieën zijn altijd te toetsen) en deductief (van algemeen naar bijzonder).

47
Q

Humanistische /interpretatieve sociologie

A

Deze benadering gaat over de betekenissen die mensen aan hun sociale werkelijkheid toekennen. Kunnen we het gedrag van mensen begrijpen? Je kan je inleven in bepaalde situaties. Het gaat dus om het begrijpen en subjectief interpreteren. Verder is het inductief dus je gaat in het onderzoek van specifieke waarnemingen naar een algemene conclusie. De voorkeur ligt dan ook bij kwalitatieve data.

48
Q

Kritische sociologie

A

focust zich op de noodzaak voor sociale verandering in de maatschappij. Deze sociologie heeft het idee dat een onderscheid tussen feiten en normen niet bestaat. Dit is dus kritiek op het positivisme.

49
Q

Gender en onderzoek

A

Gender heeft op de volgende manieren invloed op onderzoek binnen de sociologie:
1. Androcentrisme: vraagstukken worden altijd vanuit mannelijk perspectief behandelt

  1. Overgeneraliseren; er wordt vaak data verzameld van een bepaald geslacht, wat dan direct gegeneraliseerd wordt naar beide geslachten
  2. Genderblindheid; soms wordt er geen aandacht besteed aan gender
  3. Meten met 2 maten; soms worden er voor mannen en vrouwen andere normen gehanteerd
  4. Interferentie; het geslacht van de onderzoeker kan het onderzoek beïnvloeden
50
Q

Onderzoeksmethoden in de sociologie

A
  1. Experimenten
  2. Enquêtes
  3. Participerende observatie
  4. Bestaande bronnen