Hc 8 Flashcards

1
Q

Sociale cohesie

A

Hoe is het mogelijk dat mensen vreedzaam met elkaar samenleven?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voor Durkheim is de samenleving meer dan de optelsom van de individuen, maar beïnvloed het ook individuen

A

Hij is geïnteresseerd in de overgang van de traditionele naar moderne samenleving, waarbij er ook een overgang was van mechanische naar organische solidariteit. Deze overgang komt deels door arbeidsverdeling en dat we beseffen dat je functioneel afhankelijk bent van elkaar. We kunnen in de huidige maatschappij niet zonder elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

We weten ook van Durkheim dat hij een interesse had in een de snelle veranderende samenleving

A

. Als dit snel gebeurd, dan kan het zo zijn dat sommige groepen niet goed weten welke normen en waarden er voor hen gelden (anomie). Er is dus een voortdurend risico op anomie (een gebrek aan morele sturing).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Robert king merton

A

Hij is een Amerikaan die wat dichter staat bij de hedendaagse wetenschap. Hij vindt niet dat je overkoepelende theorieën moet hebben over de sociale wereld, maar wat kleinere theorieën. Hij is dus voorstander van het klein houden van zaken en wil dus geen ‘status quo bias’ of ‘grand theory’. Hij is dus gericht op empirie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Merton is bekend van

A

Selffulfilling prophecy
Mattheüs effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Selffulfilling prophecy

A

een oorspronkelijk valse voorspelling wordt waar omdat mensen
geloven dat het waar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mattheüs

A

mensen die al iets hebben krijgen steeds meer en mensen die niet veel
hebben, hebben steeds minder. De ‘succesvolle’ worden dan dus nog succesvoller.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Moord in amerika

A

Merton was geïnteresseerd in het idee van anomie van Durkhiem en hij ging kijken of het idee enkel is dat normen en waarden ontbreken. Hij deed dit door te kijken naar de moordcijfers van Amerika

Merton was geïnteresseerd in het idee van anomie van Durkhiem en hij ging kijken of het idee enkel is dat normen en waarden ontbreken. Hij deed dit door te kijken naar de moordcijfers van Amerika

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Moord en anomie

A

Merton verklaard deze moordcijfers door anomie. In een samenleving hebben we dingen die we wel vinden kunnen en niet vinden kunnen. We vinden hard werken een legale manier om een goede positie te krijgen, maar geweld gebruiken niet (illegitieme middelen). Dit geldt binnen alle Westerse samenlevingen ‘als je goed je best doet kom je er wel’. Merton liet zien dat er in de VS een gat is tussen de American dream (als je je best doet, kom je er wel) en de legitieme manier om deze positie te behalen. Als je hard werkt, dan haal je het in Amerika vaak nog niet. Er is dus een gat tussen het hard werken en het bereiken van een goede positie. Er zou in Amerika dus meer geweld zijn dan in Europa vanwege de anomie. Er is namelijk geen overeenstemming over de doelen en de middelen om die te bereiken. De normen en waarden verschillen dus, doordat de legitieme middelen (hard werken) om de waarde te bereiken (American
dream) tekort schieten.
Er is dus een situatie dat mensen op een andere manier gaan proberen om succesvol te worden in de samenleving. Als het dus niet lukt via hard werken, dan gaan ze het via een illegale manier proberen. Dit bedoeld hij dus met anomie. Er is minder overeenstemming in de normen en waarden om bepaalde doelen te bereiken. Meer mensen richten zich dan op illegale middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Er is wel een verschil tussen de anomietheorie van Durkheim en Merton.

A

Bij Durkheim is anomie van toepassing op zelfdoding en dit laat hij ook zien in een situatie in Frankrijk. Het idee daar is dat de welvaart en integratie onzekerheid met zich meebrengen en mensen kiezen voor zelfdoding omdat ze niet weten welke waarden ze moeten aanhouden. Het gaat dus om het gebrek aan normen en waarden.
Bij daarentegen Merton gaat het om de onverenigbaarheid van normen en waarden. Veel mensen kunnen met de legale middelen hun doel niet bereiken en daarom stelden Merton deze theorie voor, waarbij mensen dit doen door illegale middelen te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Merton heeft dus een aantal bijdragen geleverd aan Durkheim’s anomietheorie:

A
  1. Generalisering: Durkheim pasten de anomie alleen toe op zelfdoding, maar Merton paste de
    theorie van anomie ook toe op criminaliteit.
  2. Verbetering: Merton heeft de theorie verbeterd door te stellen dat anomie sociaal en
    cultureel bepaald is. We hebben allemaal anderen ideeën over hoe je leven eruit zou moeten
    zien en dit is dus sociaal/cultureel bepaald.
  3. Uitbreiding: Merton heeft de theorie ook uitgebreid. Hij is een van de navolgers van een
    theorie die deze heeft toegepast en gekeken wat hij ermee kon. Hij probeerden door deze theorie te identificeren wie er crimineel is. Deze theorie verklaart echter geen wittenboordencriminaliteit (criminaliteit door iemand met een hoge sociale status).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Conformisten

A

Conformisten zijn mensen die de American dream willen bereiken en waarbij dit lukt door hard te werken. Dit is de hoge middenklasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Innovatie

A

Deze mensen willen ook de American dream bereiken, maar hen lukt het niet. Dit is de lage klasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ritualisten

A

Dit zijn mensen die de hoop hebben opgegeven voor de American dream, maar nog wel hard blijven werken. Dit is de lagere middenklasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Retraisten

A

Deze mensen trekken zich terug van de arbeidsmarkt, omdat ze het doel van de American dream niet meer hebben en dus niet meer willen werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rebellen

A

Rebellen onderschrijven allebei die aspecten niet (doel om rijk te worden en hard willen werken). Zij hebben een ander doel in het leven en gebruiken hier een ander middel voor. Zij willen dus een ander soort samenleving. Soms is dit succesvol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Aanpassingstypologie (strain theory)

A
  • conformisten
  • innovatie
  • ritualisten
  • retraisten
  • rebellen

Als de spanning toeneemt, mensen hun doel niet meer willen bereiken en de middelen om dit te doen ook afnemen, dan is er een deel van de mensen die zich terugtrekt (retraisten) en een deel van de mensen die dit op een illegale manier gaat doen (rebellie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Er is een verschil tussen witteboordencriminaliteit en normale criminaliteit.

A

Volgens Merton hebben de hogere klasse de meeste middelen om hun doelen te bereiken, dus zullen zij minder crimineel zijn. Volgens Sutherland is dit niet zo. De hoge klassen hebben ook meer toegang tot de illegale middelen (zoals belastingontduiking) en dan zouden de hogere klassen meer crimineel zijn dan de lagere klassen als het gaat om financiële criminaliteit. Op deze manier kan je met de theorie van Merton dus niet alle illegale praktijken verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

3 vormen criminaliteit

A

 Vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde  Geweldsmisdrijven
 Vermogensmisdrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

4 strafdoelen

A

 Vergelding: Dit is morele wraak, waardoor de dader evenveel lijdt als het slachtoffer.
 Afschrikking: Criminaliteit ontmoedigen door het geven van straffen.
 Resocialisatie of rehabilitatie: Dit zijn heropvoedingsprogramma’s waarna de delinquenten
weer terugkeren in de samenleving.
 Bescherming van de maatschappij: De delinquent wordt de mogelijkheid ontnomen om
binnen korte/lange tijd nog een misdaad te plegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het labelen van deviantie: het symbolisch interactionisme

A

Het symbolisch interactionisme richt zich de manier waarop mensen deviantie benaderen in het dagelijks leven. Vanuit dit perspectief zijn deviantie en conformiteit erg flexibel.
- labelingstheorie
- differentiële associatietheorie
- controletheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Labelingstheorie

A

Deviantie is het resultaat van hoe anderen mensen op jouw doen reageren. Als je iemand zijn jas van de kapstok pakt, dan kan je dit zien als lenen, stelen of achteloosheid.
o Alcoholconsumptie is hier een goed voorbeeld van. Als je een tijdje alcohol consumeert, dan is dit een primaire deviantie. Als jouw omgeving dit een sterke reactie geeft op dit gedrag en je bijvoorbeeld een ‘zuiplap’ noemt, dan zal je opzoek gaan naar een gezelschap die dit wel goedkeurt. Hierbij is primaire deviantie dus secundaire deviantie geworden. Deze secundaire deviantie kan leiden tot een stigma. Dit is een negatief label dat ervoor kan zorgen dat het zelfbeeld van de persoon ernstig veranderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Differentiële associatie theorie

A

(Sutherland): Deviant gedrag wordt veroorzaakt door een leerproces. Als een peergroup deviant gedrag aanmoedigt, dan leidt dit ook eerder tot deviant gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Controletheorie

A

(Travis Hirschi): Of mensen op de gevolgen van hun gedrag anticiperen bepaalt de sociale controle. Als je deviant gedrag vertoont, dan kan dit bijvoorbeeld je carrière schaden en daarom doe je dit niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

3 typen bindingen in de samenleving

A
  1. Affectieve bindingen
  2. Economische bindingen
  3. Institutionele bindingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Affectieve bindingen

A

Jouw verbinding met familie en vrienden. Dit zijn manieren waarop jij je bindt aan andere mensen. Vroeger was het huwelijk bijvoorbeeld een zakelijke verbintenis om economische redenen, maar tegenwoordig is dat niet meer. Er is dus een verschuiving.

De functie van affectieve bindingen is om elkaar in leven te houden en elkaar te ondersteunen. Dit kan je doen door een taakverdeling te maken en elkaar te verzorgen. Een mensenbaby kan nog niet heel veel als hij/zij net geboren is. Toch heb je wel een band met elkaar omdat je elkaar ondersteunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Vanuit het structureel functionalisme zijn er een aantal aspecten die functioneel zijn van dat gezin:

A
  1. Socialisering: Je wordt gesocialiseerd in de normen en waarden van de groep waar je bij
    hoort. Je moet geleerd worden om mens te worden en dit is de taak van je ouders.
  2. Het reguleren van seksuele activiteiten: Er heerst in elke stam een incesttaboe om het
    voortbestaan van de cultuur te kunnen garanderen.
  3. Sociale positionering: De positie die je hebt in een gezin. Als de man de kostenwinner is
    en de vrouw thuisblijft voor de kinderen, dan zorgt het voor een duidelijke verdeling.
  4. Materiële en emotionele zekerheid: De emotionele zekerheid was vroeger vooral een
    taak van vrouwen. Als je als vrouw trouwden, dan zorgden dit voor materiële zekerheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Vanuit de conflicttheorie krijg je een ander idee van waar een gezin voor dient.

A

Hierbij wordt meer gefocust op het idee dat het gezin sociale ongelijkheid in stand houdt:
1. Bezit en nalatenschap: Mannen willen weten wie hun erfgenamen zijn en daarom is het
gezin ontstaan.
2. Patriarchaat: Volgens het patriarchaat zijn vrouwen ondergeschikt aan de man. Mannen
kunnen alleen zeker weten wie hun nakomelingen zijn als zij de seksualiteit van de vrouw controleren. Ze willen er namelijk zeker van zijn dat ze hun erfenis doorgeven aan hun eigen nakomelingen. Het gezin zorgt er dan ook voor dat de vrouw het seksuele en economische bezit van de man wordt.
3. Ras en etniciteit: Mensen trouwen over het algemeen binnen hun eigen ras en sociale klasse. Dit houdt de hiërarchie in de samenleving in stand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Symbolisch interactionisme

A

Vanuit het symbolisch interactionisme wordt gefocust op het microniveau. Volgens het symbolisch interactionisme zorgt een gezin vooral voor de mogelijkheid tot intimiteit en emotionele banden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Rationele keuzetheorie

A

Vanuit de rationele keuzetheorie is er ook focus op het microniveau. Deze theorie ziet een partnerrelatie als een onderhandeling. Mensen gaan dus opzoek naar een partner totdat ze een goede ‘deal’ kunnen sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Er zijn ook veranderingen in affectieve bindingen door bijvoorbeeld het beleid.

A

Zo zien we een toename van echtscheidingen na de oorlog en vanaf midden jaren 60. In de jaren 60 kwam er materiële zekerheid als je ging scheiden. Er was dus een grotere zekerheid na de algemene bijstandswet. In de jaren 70 werd ook in het wetboek scheiding op een andere manier behandeld. Een echtscheiding werd toen gemakkelijker en in onderstaande afbeelding is sindsdien een stijgende lijn te zien. Je ziet hier de invloed van politiek en beleid op hoe mensen hun affectieve bindingen vormgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Redenen om te scheiden

A

 Het toenemende individualisme: Mensen zijn individualistischer geworden. Dit zorgt
ervoor dat mensen meer bezig zijn met hun eigen welzijn, dan met dat van hun
geliefde.
 De romantische liefde kwijnt weg
 Vrouwen zijn minder afhankelijk van mannen: De meeste vrouwen hebben
tegenwoordig een eigen baan en zijn hiermee minder afhankelijk van hun man.
 Veel huwelijken gaan tegenwoordig met veel spanningen gepaard: Doordat vaak
beiden ouders een baan hebben en er kinderen in het spel zijn kan dit drukke leven
leiden tot spanningen in het huwelijk. .
 Een scheiding wordt sociaal geaccepteerd: Vroeger lag er nog een stigma op
scheiden, maar dit nu niet meer zo.
 Scheiden is eenvoudiger geworden: Tegenwoordig is er alleen nog maar de verklaring
van het echtpaar nodig om over te gaan tot ontbinding van het huwelijk.
De inrichting van de samenleving heeft dus ook effect op zoiets primairs als de relatievormen waar je inzit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Economische bindingen

A

Economische bindingen zijn de uitruil van goederen, productiemiddelen en arbeid en betreft dus de beroepsbevolking.
Je ziet veel veranderingen in hoe deze bindingen zijn.
 Na de 2e wereldoorlog hebben we de verzorgingsstaat ingevoerd. Vroeger begon je
erg vroeg met werken en zou je relatief snel na je 65e sterven. De tijd waarop mensen niet op de arbeidsmarkt participeren is groter geworden en toch moet iemand het pensioenstelsel in stand houden.
 De economische bindingen veranderen ook doordat het vaste contract voor het leven verdwenen is. De flexibele arbeidsmarkt heeft dus grote consequenties, omdat je bijvoorbeeld moet nadenken wat je doet als je gaat bijscholen en de transitieperiode.
 Robotisering heeft ook effect op hoe wij verbonden zijn met elkaar.
 De voortschrijdende verdeling van arbeid

34
Q

Institutionele bindingen

A

Institutionele bindingen ontstaan door rituele dingen die mensen doen. Institutionele bindingen zijn groepen zoals:
 Politieke partijen
 Vakbonden: spelen een grote rol bij het vormgeven van arbeidsrelaties. Toch zijn er
in Nederland maar weinig mensen lid.
 Verenigingen (sport, cultuur etc.)
 Godsdienstige groeperingen
 Idealistische groeperingen (zoals Amnesty International)

35
Q

Waarde structureel functionalisme

A

Een voordeel van het structureel functionalisme zijn de sociale verklaringen die het biedt:
 De invloed van integratie op zelfdoding en criminaliteit.
 De invloed van de soort normen.
 De invloed van socialisatie.
 De invloed van anomie.
Op het moment dat normen wegvallen, dan zorgt dit ervoor dat mensen zich ontheemd voelen.
Er is wel een verschil tussen de normen in de voetbalvereniging en die van je gezin. Er is ook een verschil in hoe je integratie en sociale contacten meet. Lidmaatschap van een vereniging is voorafgaand aan het feit dat je daar sociale contacten opdoet en dit maakt het potentieel circulair.

36
Q

Nadelen structureel functionalisme

A

Naast voordelen zijn er ook nadelen van het structureel functionalisme. Dit is dan ook de reden dat er verschillende sociale paradigma’s bestaan.

37
Q

Groepen

A

De kleinste groep is 2 en dit kan uiteindelijk leiden tot meutes. Een groep is over het algemeen een groep mensen die je kent en waarmee je je in zekere mate met elkaar identificeert. Je kan hierin primaire (persoonsgericht: ‘wie zijn wij?’) en secundaire groepen (doelgericht: ‘wat doen wij?’) onderscheiden. Een secundaire groep kan bijvoorbeeld een collega van je werk zijn. Na je werk zie je deze mensen vaak niet. Het groepje studenten in de zaal gaat uiteindelijk door naar een groep mensen in de zaal naar de groep studenten. Hieruit blijkt dat groepen een continuüm zijn. Als je random mensen bij elkaar stop, zoals in een voetbalstadion, dan spreek je van een mensenmenigte in plaats van een groep.

38
Q

Intermediaire groep

A

Via jouw groepsverbanden wordt jij onderdeel van de Nederlandse samenleving. Een intermediaire groep is de verbinding tussen de staat en het individu. De functie hiervan is:
 Het opleggen van waarden en normen aan leden.
 Het zorgen voor orde.
Intermediaire groepen zijn belangrijker dan de staat!

39
Q

Primaire groep

A

Vb gezin, vriendenkring

Wel gemeenschappelijke normen en waarden

Wel interactie en communicatie

40
Q

Samenzijn groep

A

Vb wachten bij de trein

Wel interactie en communicatie

Geen gemeenschappelijke normen en waarden

41
Q

Collectiviteit groep

A

Vb inwoners van stad/land, politieke partij

Wel gemeenschappelijke normen en waarden

Geen interactie en communicatie

42
Q

Sociale categorie groep

A

Vb studenten, huurders, 65 plussers

Geen communicatie en interactie
Geen gemeenschappelijke waarden en normen

43
Q

Conformisme/groepsdruk

A

We willen graag bij een groep horen en dit leidt tot conformisme of aanpassingsgedrag. Voorbeelden hiervan zijn de psychologische onderzoeken van Asch of Milgram. (Vergelijk ook groepsdruk en groepsdenken (groupthink) of tunnelvisie (o.a.
Schiedammer parkmoord))

44
Q

Referentiegroep

A

Met welke groep vergelijk je jezelf? Er is een onderzoek gedaan door
Samual Stouffer. ‘Hoe schat jij je promotiekansen in?’ werd gevraagd. Als je in een peloton zit waarin al veel promoties zijn gemaakt, dachten de onderzoekers dat de ondervraagden hun kansen ook hoog schatte, maar dit bleek precies andersom te zijn. Als er al veel promotie was gemaakt, dan dachten de ondervraagden dat er geen ruimte meer zou zijn voor hun promotie.
Een ander belangrijk concept bij de referentiegroep zijn de ingroup en outgroup:

45
Q

Ingroup

A

Ingroup/insiders; een sociale groep waarvoor een lid respect en loyaliteit voelt.

46
Q

Outgroup

A

een sociale groep waarvoor een individu een gevoel van
competitie of tegenstand heeft.

47
Q

De omvang van een groep

A

Simmel maakten het verschil tussen een dyade en een triade. Hoe groter de groep, hoe meer individuele relaties er zijn en hoe kleiner de kans is dat de groep ophoudt te bestaan. Het aantal verbindingen neemt exponentieel toe. De kans wordt dan groter dat de groep
blijft bestaan als er iemand wegvalt.

48
Q

Dyade

A

Dit is een relatie tussen twee personen. Er is intense interactie en het is
inherent instabiel. Deze instabiliteit komt doordat als één iemand in deze groep
besluit ermee op te houden, dat dan de gehele groep niet meer bestaat.

49
Q

Triade

A

Dit is een groep met drie leden. Deze groep is minder instabiel, want als
iemand ermee stopt, dan blijft de groep nog steeds bestaan. Er is sprake van isolatie en weinig flexibiliteit.

50
Q

Sociale diversiteit

A

Groepen kunnen ook zorgen voor het wel of niet binnenhalen van
diversiteit. Hoe meer de groep op elkaar getrokken is, hoe meer je het idee hebt dat je hecht bent.
o Groteregroepenzijninterngericht.
o Heterogenegroepenzijnexterngericht.
o Socialegelijkheid/eenvormigheidstimuleertcontact o Fysiekegrenzenbenadrukkensocialegrenzen

51
Q

Leiderschap

A

Er zijn verschillende vormen van leiderschap, namelijk instrumenteel leiderschap, waarbij de groepsleider zich richt op het voltooien van opdrachten. Deze leiders hebben vooral secundaire relaties. Dan heb je ook expressief leiderschap, waarbij de leider zich vooral richt op het welzijn van de groep. Deze leiders hebben vaak primaire relaties met de leden van de groep. Je zou het leiderschap ook kunnen indelen op basis van besluitvorming. Je krijgt dan de volgende drie groepen:
- autoritaire leiders
- democratische leiders
- laisser-faire leiders

52
Q

Autoritaire leiders

A

Focussen op groepsdoelen

53
Q

Democratische leiders

A

Betrekken iedereen bij de beslissingen,maar zijn in tijden van
crisis minder succesvol, want dan is er geen tijd voor overleg

54
Q

Laisser-faire leiders

A

De groep gaat zelfstandig te werk. Met deze vorm van leiderschap behaal je de minste groepsdoelen.

55
Q

In een groep zijn er verschillende centrale concepten voor het begrijpen van groepen:

A
  • confirmisme/groepsdruk
  • referentie groep
  • omvang van de groep
  • sociale diversiteit
  • leiderschap
56
Q

Waarom ontstaan formele groepen/bureaucratieën?

A

Deze ontstaan omdat als je met allerlei mensen, die je niet kent, moet samenwerken en dan is de bureaucratie de meest effectieve manier om de taak uit te voeren. Een formele groep is dus een oplossing voor een groep die elkaar niet goed kent. Deze formele groepen worden steeds belangrijker in het leven van mensen en zijn omvangrijke secundaire groepen die hun doelen zo efficiënt mogelijk willen realiseren. Deze organisaties hebben natuurlijk wel een organisatiecultuur.

Dit betekent niet dat er in de formele relaties geen informele relaties voorkomen. De informele strijd is soms helaas belangrijker dan het doel dat de organisatie heeft.

57
Q

Amitai Etzioni stelden dat er drie typen formele organisaties zijn:

A
  • Ulitaire organisaties
  • normatieve organisaties
  • organisaties met dwangregime
58
Q

Ulitaire organisaties

A

Deze organisaties betalen mensen voor hun inspanning. Dit zijn
bijvoorbeeld bedrijven

59
Q

Normatieve organisaties

A

In deze organisaties wordt er gewerkt naar een waardevol doel.
Denk hierbij aan Amnesty International. Deze organisaties zijn dus vaak vrijwillig.

60
Q

Organisaties met dwangregime

A

Deze organisaties kennen geen vrijwillig lidmaatschap, maar mensen worden gedwongen om zich hierbij aan te sluiten. Hierbij kan je denken aan een gevangenis.

61
Q

Cultuur, een eerste kennismaking

A

De werkcultuur, gezinscultuur, etc. Dit zijn allemaal samenballingen van manieren van hoe we met elkaar leven. Cultuur wordt door mensen gemaakt en de cultuur maakt mensen. Mensen maken cultuur, maar als de cultuur er eenmaal is, dan heeft dit een flinke invloed op mensen. Een cultuur is een systeem van waarden, overtuigingen, normen, gebruiken, objecten die manier van leven bepalen.

62
Q

Een niet-materiële cultuur is hoe wij dingen ervaren en vormgeven, dit zijn dingen als;

A

 Symbolen
 Talen
 Waarden en overtuigingen
 Normen: Er zijn ook veel onuitgeschreven manieren van hoe je met elkaar omgaat, zoals
bepaalde etiquette.
Dit is dus de manier hoe we naar elkaar kijken, hoe we ons lichaam vormgeven, etc.

63
Q

Norbert elias

A

heeft in 1939 het boek ‘het civilisatieproces’ geschreven, waarbij hij heeft gekeken hoe wij in de afgelopen 6 eeuwen beschaafder zijn geworden. Dit ging voornamelijk over de bovenlaag van de samenleving. Hij keek naar wat voor manieren mensen hadden om met elkaar om te gaan. Je ziet met name dat als de samenleving groter en complexer wordt, dat mensen in allerlei verschillende afhankelijkheidsrelaties met elkaar komen te staan.

64
Q

Civilisatieproces

A

Dit is de opkomst van de westerse beschaving die samenhangt met de opkomst van een westerse stijl van lichaamscultuur. Hierin worden lichaamsfuncties langzaam gekoppeld aan schaamte. Allerlei lichamelijkheden zijn we gaan verbergen, zoals uitscheiding. We gaan anders met ons lichaam om dan jaren geleden. Topless zonnen gebeurt nu niet meer. Het beest in ons wordt steeds meer onderdrukt door schaamte. Hoe beter je weet hoe je je moet gedragen, hoe hoger je komt in de sociale kringen.

65
Q

Monopolie van macht

A

Macht concentreert zich en wordt passiever. De zelfbeheersing neemt het over in de sociale ruimte vanwege toenemende onderlinge afhankelijkheid en verbindingen tussen individuen (afhankelijkheidsketens). Als je in een grotere groep samenleeft, dan heb je regels nodig.

66
Q

Materiële uitingen van cultuur

A

Je hebt ook materiële uitingen van cultuur zoals je sieraden en cultuur. Je kan hierbij ook denken aan dingen als meubels. In de ene cultuur slapen ze in een bed en in de andere cultuur in een hangmat. Welke dingen zijn belangrijk en welke niet?

67
Q

Sociologische visies op cultuur

A

 Functionalisten zeggen dat cultuur de orde bewaakt en voorkomt dat de samenleving uiteen
valt.
 De conflictsociologie stelt dat cultuur ongelijkheid bevestigt.
 Interactionistisch paradigma: De klasse-distincties zorgen voor een hoge en een lage cultuur
(Denk aan het cultureel kapitaal van Bourdieu).

68
Q

Socialisatieproces

A

Je leert de cultuur en leert je dus langzaam te vormen naar de cultuur. Het idee is dat de regels van sociale omgang leert door bepaalde ervaringen en dat je op deze manier jouw cultuur eigen maakt. Dan heb je de nature/nurture discussie. Er is altijd een combinatie van deze twee die het gedrag bepalen.

69
Q

Verschil tussen de populaire en hoge cultuur

A

 Hoge cultuur
o Bijdehogecultuurgingjenaardeopera.
 Populaire cultuur
o Je luistert popcultuur en kijkt tv. Dit zijn activiteiten voor het grote publiek die toegankelijker zijn.
Dit is gaan schuiven want tegenwoordig gaan ook hoogopgeleiden naar André Hazes. Je kan dus aan de activiteiten niet afleiden tot welke groep iemand behoort.

70
Q

Zijn er echt gelijke kansen?

A

We leven in een bureaucratie en je hebt dus gelijke kansen. Hoewel mensen misschien gelijke kansen krijgen aangeboden pakt dit toch anders uit in de praktijk. De ongelijkheid worden al geproduceerd door de opleiding van je ouders. Ondanks dat je formeel dezelfde kansen krijgt, is het voor mensen met meer culturele bagage, meer sociaal kapitaal en een groter economisch kapitaal, gemakkelijker om het schoolsysteem door te komen. We hebben dus het idee in de samenleving dat iedereen gelijke kansen krijgt, maar in de praktijk valt dit nogal tegen. Op deze manier wordt de voorsprong van de hoge sociale klasse behouden volgens Pierre Bourdieu.

71
Q

Culturele reproductie

A

Dit is het doorgeven van dominante kennis van generatie op generatie. Dit culturele kapitaal is de basis van culturele bagage en de capaciteit om dingen je eigen te maken. Als je ouders hebt die heel veel boeken hebben en dus veel lezen, zal jij hier meer van meekrijgen en heb je dus meer cultureel kapitaal

72
Q

Cultureel kapitaal meten met verschillende vragen

A

 Hoe vaak ga je naar museum, tentoonstelling, ballet, opera, theater of concert?
 Hoe vaak luister je naar klassieke muziek?
 Hoe vaak lees je serieuze boeken?
 Hoeveel boeken staan er in je boekenkast?
 Is er een encyclopedie, woordenboek of atlas in huis?
Maar niet een vraag zoals ‘hoe vaak ben je in de bibliotheek?’, want een bibliotheek is een plaats waar je gratis kon lezen. Er is dus voor de lagere klasse ook toegang tot de bibliotheek. Je moet dan dus vragen stellen die juist de bovenste laag van de samenleving onderscheidt

73
Q

Cultuur is niet het enige wat er is

A

Er zijn ook subculturen en tegen culturen;

 Culturen die zich verzetten tegen de mainstream zijn tegenculturen, zoals de klimaatactivisten.
 Subculturen zijn aparte segmenten van de samenleving met eigen praktijken. Zo vinden sommige mensen carnaval wel leuk en andere niet.

74
Q

Culturele ontwikkelingen

A

Er wordt vaak gekeken naar uitvindingen, ontdekkingen en verspreidingen. Het veranderen van een cultuur zelf is veel langzamer dan een technologische ontwikkelingen. Daarom zit er een tijd tussen de structurele aanpassing en de culturele verandering. Zo mochten vrouwen in 1957 na het huwelijk werken, maar dit gebeurde pas vooral in de jaren 70.

75
Q

Ethnocentrisme

A

je neemt je eigen cultuur als maatstaaf. Op deze manier beoordeel je op basis van je eigen cultuur wat kan leiden tot vooroordelen, onbegrip en conflict.

76
Q

Cultureel relativisme

A

Je beoordeelt elke cultuur op eigen standaarden. De vraag is dan waar je de grens legt? Denk aan besnijding. Moet je dit accepteren omdat het cultuur is of gaat dit te ver?

77
Q

Er zijn een aantal basisbegrippen wat betreft familie en gezin:

A
  • consanguine gezin
  • conjugale gezin
  • endogamie
  • exogamie
78
Q

Consanguine gezin

A

Een pre-industriële samenleving kent vooral het uitgebreide gezin / familie.

79
Q

Conjugale gezin

A

Dit is het gezin bestaande uit de ouders en hun kinderen. Deze samenstelling komt vooral voor in de industrialisering door de grotere sociale mobiliteit.

80
Q

Endogamie

A

Een huwelijk tussen mensen die tot dezelfde categorie behoren op het gebied van leeftijd, ras, sociale klasse, religie en drop.

81
Q

Exogamie

A

Een huwelijk tussen mensen uit verschillende sociale categorieën.