Hc 4 Flashcards

1
Q

Max weber

A

Het gaat bij Max Weber over de vraag hoe zo’n rationalisering/modernisering mogelijk is. Hij zet de ideeën van Karl Marx op z’n kop. Hij zegt dat partiële relaties belangrijk, maar de bovenbouw (Zie Marx) vormt de cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Weber en modernisering

A

Hoe is het mogelijk dat de afgelopen eeuwen in het Westen zo’n enorme technologische rijkdom sprong gemaakt is? Hij heeft hier het boek de opkomst van het Westen over geschreven.
Hoe kan het dat dit vooral heeft plaatsgevonden in het Westen? De vragen van Weber zijn dus wat kenmerkt de Westerse samenleving en hoe heeft deze samenleving zich ontwikkeld?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 belangrijke werken weber

A
  1. Methodology of Social Sciences (1903-1917)
  2. Economy and Society (1922)
  3. The Protestant Ethic and the Spirit of Capitalism (1905)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Methodolody of social sciences

A

In dit boek beschreef Weber hoe hij vond dat sociologisch onderzoek eruit zou moeten zien. De kern van Weber’s methodologische essays waren:
- Waardevrijheid in wetenschap
- het idee van ideaaltypen
- verstehen (begrijpen/interpreteren)
- interpretatief individualisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waardevrijheid in wetenschap

A

Je moet een onderscheid maken tussen ‘zijn’ en ‘behoren’ volgens
Weber. Je wil weten hoe de wetenschap in elkaar zit, maar je moet
je onthouden van hoe je zou willen dat het zou zijn. Het is volgens
hem prima als je normatief gedreven ergens in geïnteresseerd
bent, maar zodra je je als wetenschapper opstelt dien je zo
objectief mogelijk je onderzoek te doen. Hij onderscheid dus de
rollen onderzoeker en pleitbezorger. Zijn dogma was ‘thou shalt
not commit a value judgement.’
Het is volgens Weber dus belangrijk dat je je bronnen vermeldt en
dat als je je onderzoek opnieuw doet er hetzelfde resultaat uit moet komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het idee van ideaaltypen

A

Als je de werkelijkheid gaat begrijpen dan gebruikt Weber ideaaltypen. Dit is dus NIET iets wat men wil bereiken, maar een erg aangezette weergave van de werkelijkheid. Volgens Weber moet je een ideaaltype maken als je iets wil onderzoeken. Er worden dan een aantal elementen vergroot en daar doe je dan onderzoek naar. Je kan dit een beetje vergelijken met van die cartoontekeningen. Het is niet de bedoeling dat je erop gaat lijken, want het is geen ideaal, maar je ziet wel meteen dat jij het bent. Bij ideaaltypen vergroot je dingen ook uit en dan leg je een ideaaltype naast de werkelijkheid. Dan kan je beter begrijpen hoe die werkelijkheid in elkaar zit. Je maakt dus een scherp aangezette weergave van de werkelijkheid (vaak categorisering), wat noodzakelijk is bij verklaringen van (historische) ontwikkelingen. Verder kunnen deze ideaaltypen ook veranderen in de tijd. Onthoud dus goed dat deze typen afwijken van de werkelijkheid en ook niet kan worden gezien als doel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voorbeeld van ideaaltype

A

Een voorbeeld van ideaaltype gaat over de legitimiteit van macht. ‘Waarom doen wat machtigen tegen ons zeggen?’:
o Traditioneel
 De macht wordt verkregen door je familieleden. Denk aan de buurt oudste, koning(in), keizer, etc. Dit waren Gods woorden op aarde en daarom waren zij machtig.
o Charismatisch leiderschap
 We doen dingen omdat charismatische mensen ons dit vertellen
o Rationeel-wettelijk
 De macht is vastgelegd in bijvoorbeeld een democratie. Als we denken dat de wereld anders moet dan doen we dit door te stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verstehen (begrijpen/interpreteren)

A

Je probeert vooral te begrijpen waarom mensen dingen doen die ze doen. Weber probeert dit door kwalitatief onderzoek, dus d.m.v. van dagboeken en interviews. Hij probeerde zich als onderzoeker te verplaatsen in de ander om te begrijpen hoe de ander zich voelt. De mens is de enige diersoort die zich kan verplaatsen in de ander. Verstehen is dus begrip proberen te krijgen voor mensen door de situatie vanuit hun ogen te bekijken. Het maatschappelijke doel is een effectievere sturing door een beter inzicht in de sociale verbanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Interpretatief individualisme

A

Weber is geïnteresseerd in het individu in relatie tot anderen. De samenleving is een continue stroom van sociale interacties en sociaal handelen is dus heel belangrijk. Sociaal handelen is een op anderen georiënteerde zingeving. Mensen communiceren met elkaar op symbolische wijze (niet alleen taal, maar ook non-verbale communicatie). Onderzoekers onderzoeken deze symbolische wijze van communicatie. Weber kijkt dus ook naar het gedrag van individuen en probeert dit te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Boek; economy and society

A

In dit boek is Max Weber aan het nadenken over hoe de samenleving tot stand komt. Hij is hierbij geïnteresseerd in het ontstaan van de moderne westerse samenleving, maar ook in de negatieve gevolgen hiervan. Weber heeft het bij rationalisering over de integratie van leefsferen, zoals economie, rechten, politiek en religie. De focus ligt dus niet alleen maar op de economie, maar ook op andere levenssferen. We proberen de dingen die we doen te rationaliseren. Rationaliseren is “het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

4 vormen van rationaliseren

A
  • Traditioneel sociaal handelen
  • affectief sociaal handelen
  • waarde-rationeel handelen
  • doel-rationeel sociaal handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Traditioneel sociaal handelen

A

Dit handelingen die je doet waar je niet eens over
nadenkt. Je verricht deze handelingen dus vanuit traditie. Een voorbeeld hiervan is het wassen van je handen na een toiletbezoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Affectief sociaal handelen

A

Mensen hoeven bij dit gedrag ook niet na te denken, maar voelen een bepaalde affectie met iets. Je wordt verliefd op iemand, geeft drie zoenen bij een begroeting of je wordt boos op iemand in het verkeer omdat diegene je afsnijdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarde-rationeel handelen

A

Mensen nemen beslissingen op basis van een bepaalde waarde. Je doet dus iets omdat je dit belangrijk vindt. Zo hield de kinderarbeid op, omdat men vond dat je kinderen niet moet laten werken. Je gunt deze kinderen hun kindertijd. Vaak zijn dit dingen die je op de lange termijn wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Doel-rationeel handelen

A

Mensen nemen beslissingen, omdat men een bepaald doel wil halen. Men zoekt dus de snelste manier om zijn/haar doel te bereiken. Als de kosten de baten overstijgen, dan doen ze het niet. Kinderarbeid is een doel rationele keuze, want ze zijn goedkoop en klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Van waarde-rationeel naar doel-rationeel

A

De gehele Westerse samenleving is verschoven van waarde rationeel naar doel-rationeel handelen. Wat we belangrijk vinden is op de achtergrond komen te staan. Er wordt veel meer kosten-baten gedacht. Het doelrationeel handelen is dus dominant in de economie. De waarden en normen (van het waarderationeel handelen) begrenzen de (doel)rationaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vb doelrationeel en waarde rationeel

A
  1. Vanuit doelrationele overwegingen is het wellicht rationeel om je in een bepaald land te vestigen met je fabriek, maar vanwege het feit dat we kinderarbeid niet accepteren doen we dat niet (waarderationeel)..
  2. Vanuit waarderationele overwegingen zouden we wellicht iedereen wel een vast contract willen aanbieden bij Shell, maar uit winstoverwegingen doen we dat niet (doelrationeel)….
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Doelrationeel denken leidt tot

A

ijzeren kooi van rationaliteit. We zijn gevangen in ons rationeel denken, want we doen bij alles aan kosten-baten analyse. Alles moet zo efficiënt mogelijk en als het niet efficiënt is dan doen we het niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Dimensies rationalisering

A
  • techniek en wetenschap
  • vooruitgang natuurwetenschappen
  • grotere en open markten
  • formalisering van de staat
  • professionalisering van de kunst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Techniek en wetenschap

A

Monniken voerden een vaste dag indeling in. Zo werden de dagen gestructureerd. Door de opkomst van het Protestantisme waren er minder analfabeten, want protestanten moesten zelf de bijbel lezen. Dit leverde een bijdrage aan de opkomende wetenschap, want er dachten meer mensen zelfstandig na.
Weber had het ook over onttovering (ENG: disenchantment). Dit had ermee te maken dat religie al wat rationeler was ingedeeld dan het vroeger was. Zeker na de verlichting wijst de wetenschap elke vorm van god af. Religie is nog wel belangrijk in de samenleving, maar niet om te verklaren hoe je ingrepen doet in de werkelijkheid. Je ziet dat godsdienst minder centraal komt te staan in het openbare leven en er zijn dus minder gelovigen. Dit is de verwereldlijking van het maatschappelijk leven. De onttovering is de rationalisering van religie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Grotere en open markten

A

Weber ziet dat de wereld langzaam rationaliseert, want het economisch doelrationeel denken neemt toe. Adam Smith liet al zien dat één smid in zijn eentje 100 naalden kan produceren, maar als je dit in een fabriek doet met 10 man kunnen ze er 40.000 maken. Dit is dit efficiënter. Adam Smith keek dus al naar grotere en meer open markten. Het is dus geen onvermijdelijk rechtlijnig proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Formalisering van de staat

A

De staat zoals wij die nu kennen is ook een best rationaal ingericht orgaan. We hebben ambtenaren die de regels controleren, want er zijn geschreven grondwetten en bundels. Dit noemt men ook wel de bureaucratische overheid. In een grote/moderne samenleving is de bureaucratie de meest ideale vorm om mensen in de samenleving met elkaar een project te laten doen. Denk aan een groot kantoor of het Duitse leger.
De bureaucratisering is een betrouwbaar systeem met voorspelbare regels. In het grootste deel van de menselijke geschiedenis was je zonder bureaucratie aangewezen op andere mensen (ons kent ons). Een bureaucratie maakt geen onderscheid tussen personen en iedereen heeft dus een gelijke behandeling. De bureaucratie is een ideaaltype, want op allerlei manieren gaan mensen alsnog sneller of slomer door het systeem.

23
Q

Moderne samenleving heeft een rationele sociale organisatie, want;

A

o Het heeft afzonderlijke sociale instituties
o Hetbevatgrootschaligeorganisaties
o Erzijngespecialiseerdetaken
o Persoonlijkediscipline
o Eristijdsbewustzijn
o Technische bekwaamheden (watkunjei.p.v.wiebenje)
o Erzijnveelonpersoonlijkerelaties

24
Q

Professionalisering van de kunst

A

Op allerlei gebieden in de samenleving zie je een groei in het kostenbaten denken. De religie begon met charismatische profeten, toen boeken en later ging men naar de kerk waarbij er dingen georganiseerd zijn. Ook in de muziek is er een verschuiving te zien. Eerst was muziek pure improvisatie. Als je Mozart wilde naspelen, dan moest je dit improviseren en steeds aanpassen totdat het hetzelfde klonk. later ontstond er het notenschrift en kwam de muziektheorie, zodat we op precies dezelfde manier Mozart kunnen naspelen.

25
Q

Negatieve gevolgen rationalisering

A
  • zingevingspolitirk
  • vervreemding
26
Q

Zingevingspolitiek

A

Een negatief gevolg van deze rationalisering is de zingevingspolitiek. De zingevingspolitiek is een beetje vergelijkbaar met Marx zijn verhaal over vervreemding. De wetenschap geeft niet aan hoe je moet leven en waarom men leeft. Dit is een gemis op het moment dat religie steeds verder uit het publieke domein verdwijnt, want het beantwoorden van levensvragen is eigenlijk een taak van de religie. Doordat er toch behoefte was aan zekerheden kwamen er nieuwe utopieën.

27
Q

Vervreemding

A

Weber hamert erop dat we in een zielloze maatschappij terecht zijn gekomen. De beste voorbeelden zijn de typische dingen van een bureaucratie. Het voordeel van deze bureaucratie is dat iedereen gelijk behandeld wordt. Het nadeel daarentegen is dat mensen worden behandeld als bepaald ‘zaken’ en dus niet als individuen. Denk hierbij een callcenter waarbij je je geen persoon voelt als je belt, maar meer een nummer. Deze bureaucratie leidt dus tot vervreemding.
In de jaren 70 begreep men niet meer waarom er een bepaald beleid was, want waarom zouden de systemen bepalen wat er moet gebeuren? Systemen werken volgens regels en protocollen. Anonimiteit staat centraal en burgers worden behandeld als nummers. In een bureaucratie heb je soms dus het idee dat je je menselijkheid verliest. Hedendaagse voorbeelden zijn bijvoorbeeld de angst dat je werk wordt overgenomen door robots.

28
Q

The protestant ethic and the spirit of capitalism

A

Dit boek gaat over waarom de Westerse wereld zo rijk is geworden. De centrale vraag is “Hoe heeft in het westen het kapitalisme kunnen ontstaan, en waarom is dit niet in andere culturen is gebeurd?”. De hypothese is dat ‘de geest’ (het culturele) en niet het materiële, zoals het marxisme, bepalend was.
Weber was geïnteresseerd in kleine maar wel groeiende bedrijven. Weber ziet het protestantisme niet als de oorzaak van het bedrijfskapitalisme, maar op het moment dat deze twee dingen (groeiende bedrijven en het protestantisme) bij elkaar kwamen was er een wederzijdse versnelling. Bedrijfskapitalisme is de georganiseerde productie van goederen in een vrije markt. Deze bedrijven zijn gericht op berekende en stabiele winst, waar een hoop boekhouding bij komt kijken. De winst wordt opnieuw geïnvesteerd in het bedrijf om ervan te groeien.

29
Q

Waarom ontwikkelde het bedrijfskapitalisme zich in het westen?

A
  1. Geld
  2. Bevolkingsgroei
  3. Vrije martken

Zaken als geld, bevolkingsgroei en vrije markten scheppen kansen. Het gaat erom dat je deze kansen dan ook benut. Overal op de wereld waren technologische ontdekkingen, maar mensen benutten het potentieel van die dingen niet echt. Dit is omdat samenlevingen met meer protestanten meer gebruik maken van beginselen van het bedrijfskapitalisme. De protestantse werkethiek versnelde dus de opkomst van het bedrijfskapitalism

30
Q

Ontstaan bedrijfskapitalisme

A

Protestanten hebben bedacht dat als zij hard en succesvol werken in hun dagelijks leven dat het wellicht een teken is in de ogen van God dat ze het goed doen. Zij hebben dus, in tegenstelling tot andere religies, een activistisch wereldbeeld. Een voorbeeld hiervan is winst maken en deze winst weer terugpompen in je bedrijf. Hierdoor ontstond het bedrijfskapitalisme.

31
Q

Verschillen katholiek en protestant

A

Er zijn een aantal verschillen tussen de katholieken en de protestanten. Zo deden de katholieken als heilsmiddel vooral aan bepaalde rituelen, zoals een doping. De protestanten daarentegen deden als heilsmiddel hard werk. Voor de katholieken is werken meer een plicht en voor de protestanten is dit een roeping.

32
Q

Weber ontdekte met ideaaltypen dat

A

 Economische factoren zijn noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarden, voor opkomst
het bedrijfskapitalisme.
 Ideologie bepaalt het benutten van kansen.
De protestantse ideologie droeg bij aan de opkomst van het bedrijfskapitalisme door doel-rationeel handelen te stimuleren (-> Wahlverwandtschaft)
“Economische factoren bepalen de mogelijkheden (de rails), maar ideeën zetten de wissel

33
Q

Samenvatting religie

A

In de religie kwam er een scheiding van het natuurlijke en de spirituele wereld. Er kwamen universele godsdiensten binnen de samenleving en het protestantisme en calvinisme. Verder was er sprake van economische voorspelbaarheid door de grote en stabiele markten, afhankelijke en gemotiveerde arbeiders, betrouwbaar financieel systeem en de bureaucratie.

34
Q

Samenvatting weber

A

Weber ziet vooral in de veranderende cultuur een oorzaak van de opkomst van de moderne Westerse samenleving. Hij wijst hierbij op de toenemende rationaliteit en spreekt over de onttovering, doelrationeel handelen en de bureaucratie. De gevolgen hiervan zijn vervreemding (iron cage) en zingevingsproblemen.

35
Q

Conflictbenadering

A

Sociale ongelijkheden zijn kenmerkend voor samenleving. De samenleving biedt sommige groepen meer voordelen dan andere. Dit leidt ertoe dat de maatschappelijke verhoudingen het gevolg zijn van een voortdurende strijd tussen partijen. Deze strijd is soms openlijk en dan weer bedekt. Deze benadering richt zich dus voornamelijk op de ongelijkheid en het daaruit voortvloeiende conflict.
Belangrijke begrippen hierbij zijn: sociale ongelijkheid, stratificatie, macht en strijd. Vooral Marx heeft zich hierin verdiept.
De kritiek op de conflictbenadering is dat het een minder objectieve wetenschap is. Verder schenkt het weinig aandacht aan de gedeelde normen en waarden en de afhankelijkheden die eenheid genereren. Tenslotte is het ook nog eens op macroniveau. Dit zorgt ervoor dat er weinig wordt gesproken over de interactie met het microniveau.

36
Q

Structureel functionalisme

A

Deze benadering ziet de samenleving als afhankelijke delen (instituten) die relatief stabiel gebaseerd zijn op gedeelde consensus wat moreel wenselijk is. Elk onderdeel heeft een functie voor de werking van de samenleving als geheel.
Belangrijke begrippen hierbij zijn: sociale structuur, sociale functies en instituten.
De kritiek op het structureel functionalisme is dat samenlevingen niet geordend en stabiel zijn. Er is in deze benaderingen weinig aandacht voor conflict, verandering en ontwikkeling. Verder bestendigt het de status quo en is het op macroniveau.

37
Q

Symbolisch interactionisme

A

De samenleving is een voortdurend proces van sociale interactie in specifieke situaties en gebaseerd op symbolische communicatie. Hoe individuen de realiteit ervaren verandert voortdurend.
Belangrijke begrippen hierbij zijn: sociale interactie in specifieke situaties/condities en betekenis gevende individuen. Weber heeft zich hier, met zijn interpretatief individualisme, in verdiept.
De kritiek op het symbolisch interactionisme is dat het door de focus op het microniveau minder aandacht heeft voor de invloed van grotere structuren zoals de cultuur, klasse en etniciteit.

38
Q

Rationele keuze theorie

A

Veronderstelt dat de samenleving wordt bijeengehouden door individuen die op basis van eigen belang handelen. Individuele rationele keuzes resulteren in (irrationele)collectieve gevolgen. Deze theorie is op micro-/macroniveau.
Kernbegrippen hierbij zijn: eigen belang, sociale markten en irrationele gevolgen.
De kritiek op deze theorie is dat het te modelmatig is, te simplistisch en te ver van de werkelijkheid ligt. Mensen zijn niet in alle situaties rationeel handelende individuen.

39
Q

Sociale interactie

A

de manier waarop mensen handelen ten opzichte van elkaar en hoe mensen reageren op elkaar.

40
Q

Status

A

Status maakt deel uit van je sociale identiteit en heeft invloed op deze sociale interacties. Status is de sociale positie van een individu. Een voorbeeld hiervan is een 20-jarige psychologiestudent. Ze is student, dochter van haar ouders, teamgenoot, etc.

41
Q

Statusset

A

Alle statusposities die je inneemt

42
Q

Simmel stelde dat

A

men eerste de status van de ander moet kennen, voordat je met diegene zaken kan doen

43
Q

Toegeschreven status

A

Deze status krijg je mee bij je geboorte en je hebt hier weinig
invloed op. Een voorbeeld hiervan is de status ‘dochter van een Nederlander’.

44
Q

Verworven status

A

Deze status neem je vrijwillig aan. Een voorbeeld hiervan is deelnemer
zijn aan de Ten Miles of geslaagde student.

45
Q

Masterstatus

A

Deze status heeft een speciale betekenis en speelt voor het individu een
bepalende rol. Een voorbeeld hiervan is je opleiding of baan, want dit zegt veel over je achtergrond.

46
Q

Rol

A

het gedrag dat verwacht wordt van iemand met een bepaalde status. Een voorbeeld hiervan is iemand met de status student, die als rol heeft om colleges te volgen.

47
Q

Rolset

A

Een rolset zijn alle rollen die aan één specifieke statuspositie zijn gekoppeld. Een individu kan dus meerdere rollen hebben, want bij elke verschillende status wordt ander gedrag verwacht.

48
Q

Rolconflict

A

Het kan zo zijn dat er een tegenstelling is tussen rollen die aan statusposities zijn gekoppeld. Er is dan sprake van een rolconflict. Het kan ook zo zijn dat er spanning is bij één status en de rollen die dit met zich meebrengt. Dit leidt tot een rolspanning

49
Q

Sociale constructie van de werkelijkheid

A

De sociale constructie van de werkelijkheid gaat over het proces waarmee mensen de werkelijkheid en hun eigen interacties met anderen op een creatieve manier vormgeven. Een voorbeeld hiervan is een onbekende situatie. In deze onbekende situatie heb je geen volledig beeld van de werkelijkheid. Je probeert je dan dus aan te sluiten bij de omstandigheden en je eigen doelstellingen. De sociale constructie van de werkelijkheid ligt ten grondslag van het symbolisch interactionisme.

50
Q

Stelling van thomas

A

Als situaties als werkelijk worden gedefinieerd, dan hebben ze ook reële gevolgen.

51
Q

Etnomethodologie

A

In de etnomethodologie kijk je naar de manier waarop mensen hun dagelijkse omgeving begrijpen. Een manier om achter deze aannames uit het dagelijks leven te komen is door bepaalde regels te doorbreken.

52
Q

Dramaturgische analyse

A

Bij een dramaturgische analyse bestudeer je sociale interacties op basis van een toneeluitvoering. Je verplaatst jezelf in een regisseur rol en bekijkt wat zich in het theater van het dagelijks leven afspeelt. Goddman omschreef het optreden van elk individu als een zelfprestatie. Deze zelfprestatie gaat om de kleding, de objecten die men vasthoudt, de houding die wordt aangenomen, etc.

53
Q

Interactie in het dagelijks leven

A

Er zijn drie dimensies van de sociale interacties in het dagelijkse leven:
1. Emoties: Er zijn zes verschillende basisemoties en de gezichtsuitdrukkingen die hiervoor worden gebruikt zijn universeel.
2. Taal: Taal is de manier waarop we met elkaar kunnen communiceren.
3. Humor: Humor is een product van de sociale constructie van de werkelijkheid.