2. Klassieke sociologen Flashcards

(12 cards)

1
Q

sociale stratificatie

A

het indelen van mensen in verschillende groepen
binnen een maatschappelijke laag waartussen ongelijkheden zijn.

+ Ongelijkheid is relatief onafhankelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerken Sociale Stratificatie

A
  1. Rangschikken volgens een gemeenschappelijk kenmerk = sociale categorie zonder dat mensen elkaar kennen
  2. Levenskansen en ervaringen zijn afhankelijk van de sociale categorie waartoe iemand
    behoort.

3.Deze rangschikking van categorieën kan veranderen maar dit zal zeer traag gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociale klasse

A

Grootschalige groepen met gelijkaardige economische middelen, beinvloedt mee hoe mensen denken en handelen (economische basis).

Vloeiend

Geen persoonlijke verhoudingen/relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Marx 2 theorieen

A
  1. Theorie van kapitalistische samenleving
    - Kapitalisme (Commodificatie van mensen)
    - Arbeid staat centraal
    - Meerwaarde en uitbuiting
  2. Theorie van groepsvorming
    - Sociale klasse
    - Bourgeoisie en proletariaat
    - Klassentegenstelling –>
    Homogenisatie (deskilling) + polarisatie –> Klassenactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kritiek Marx

A
  1. Te veel oog voor economische, Economisch determinisme (tunnelvisie)
  2. Veel voorspellingen niet uitgekomen vb. polarisatie
  3. Voorspelde niet de opkomst van managers (zogezegd deel van proletariaat)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verschil Marx en Weber

A
  • Sociale klassendynamiek (Geen automatische relatie klassensituatie en klassenactie)
  • Economische basis
  • Status (+ politieke partij)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Weber Klassen

A

Niet enkel productiemiddelen, ook competenties, kwalificaties.

Klassen komen tot stand vanuit gedeelde economische belangen maar zijn gebaseerd op de
marksituatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Weber status

A

Status wijst naar de positieve of negatieve waardering van jou positie.

Verschillende statusgroepen –> Verschillende levensstijl (Andere middelen, andere kledingswijze, andere levensstijl)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

social closure

A

Statusgroepen hebben neiging om middelen voor zichzelf te monopoliseren, middelen afscheiden voor andere groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cyclische theorie van verandering

A

Ene periode is status heel belangrijk, de andere klasse.

Nieuwe technologie en economie gaat vooruit –> Klasse belangrijk

Economische stabiliteit –> Status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Weber politieke partij

A

iedere organisatievorm waarbij mensen groeperen om macht of verandering te genereren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Weber rationalisering

A

Regels van hoe samenleving werkt –> Niet obv kenmerk –> obv wat je zelf verworven hebt

Loslaten tradities –> logischer handelen,

Klasse = rationeel (een op regels gebasseerde manier om toegang te krijgen tot middelen) Zag niks negatief aan Markteconomie

PROTESTANTSE WERKETHIEK –> INDIRECTE DRUK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly