4. Sociale mobiliteit Flashcards
(18 cards)
Verticale mobiliteit
De mobiliteit tussen hiërarchisch georganiseerde
beroeps/klassenposities : op of neer
Horizontale mobiliteit =
verplaatsingen tussen dezelfde beroeps/klassenposities, je doet een
vergelijkbaar beroep met een vergelijkbaar sociale status.
Ruimtelijke mobiliteit =
verhuizen binnen of buiten de stad, vaak is migratie een vorm van
economische migratie. Ze zullen ruimtelijk mobiliseren in de hoop een economisch betere
positie te verkrijgen.
Individuele mobiliteit =
Een individu kan naar boven of naar beneden gaan op de sociale
structuur maar de ‘trap’ die ze nemen blijft hetzelfde.
Collectieve mobiliteit
een emancipatiebeweging : vroeger als je tot de arbeidersklasse
hoorde was je arm, maar door de vakbonden is deze groep ineens als geheel naar boven
geklomen op de trap. Vandaag de dag zullen we arbeiders niet meer associëren met ‘arm’. Dit
zal dus wel een verandering brengen aan de ‘trap’/klassenstructuur
Intergenerationele mobiliteit
De klasse die het gezin inneemt om het voor de kinderen
beter te kunnen maken.
Intragenerationele mobiliteit
zelf stappen omhoog zetten
Absolute mobiliteit
Omwille van een economische/ecologische verandering zijn wij van
een industriële maatschappij naar een diensteneconomie overgegaan. Deze diensteneconomie
is dan weer meer naar boven geschoven op de ladder. Iedereen kan tot elke trap van de
ladder toetreden.
Relative mobiliteit
Relatieve kansen –> Odds ratios (vergelijking kans kind uit arbeidersklassen en kind uit middenklasse)
Politiek belang sociale mobiliteit
- Meer verticale mobiliteit : hoe opener de SL
- Geeft aan in welke mate inspanning en talent bepalend is
- In liberale democratie erg belangrijk
- Kapitalistische klassenmaatschappij –> legitimeringsgrond voor hoge mate van ongelijkheid
- Veiligheidsklep op politieke energie die ongelijkheid losmaakt, te kanaliseren (aanvaarding ongelijkheid door focus en talent)
Blau en Duncan
Industrial society thesis (Klassen schovin in elkaar)
Industriele maatschappij –> Sociale mobiliteit neemt toe
UNIVERSALISME –> Gelijk idee –> Gelijke kansen ongeacht sociale positie (goed studeren –> goede job)
Steeds meer objectievere evaluaties
–> Klassenschema minder bepalend
Goldthorpe
Stratificatie van mobiliteitkansen
Er is mobiliteit door scholing maar deze afstand zal eerder een korte zone zijn (BUFFERZONE)
- -> Goldthorpe beseft dat theorie niet klopt –> Veel meer mobiliteit (diensteneconomie + democratie)
- -> RELATIEVE KANSEN (hogere klassen hebben meer mobiliteit)
Blau en Duncan klopt niet –> relatieve mobiliteitskansen verschillen te hard
Saunders
politieke inzet van sociale mobiliteitsstudies
Kritiek op de politieke bias (bevoordeling) in sociale mobiliteitsonderzoek.
Niet inzetten op relatieve maar absolute mobiliteit
working class affluence.
Arbeidersklas wordt meer gezien als nieuwe middenklasse/verburgerlijking van middenklasse
Arbeiderklasse - middenklassen
Lijken op elkaar qua levensstandaard
VERSCHILLEN:
Motivatie job voornamelijk nog steeds op geld
Familierelaties belangrijker dan vriendenrelaties
Statussegregatie
Politieke preferentie –> sociaal democraten en vakbonden
–> COLLECTIVISME WORDT INSTRUMENTELER
Studie Hans de Witte
Arbeiders:
Progressief sociaal economische normen
Traditioneel sociaal culturele normen
Bedienden:
Traditioneel sociaal economische normen
Progressief sociaal culturele normen
Welvaartstaat
Democratisch en kapitalistische samenleving gekenmerkt door sociaal burgerschap en wettelijk gegarandeerde sociale voorzieningen
DECOMMODIFICIATIE (minder afhankelijk arbeidsmarkt)
–> voordeel werknemers
Creeeren eigen vormen SOCIALE STRATIFICATIE (vb vader en moederschapsverlof
CORPORATISTISCH/UNIVERSEEL
3 types welvaartsttaten
LIBERAAL
1. Zwakke sociale rechten, enkel bij geen andere middelen –> Lage graad decommodificatie en bescheiden sociale zekerheid
2. Minderheid mensen afhankelijk van OH, andere mensen door VERZEKERINGEN
3. OH komt tussen om markt te stimuleren, liberale werkethiek
CORPORATISTISCH
1. Gemiddelde decommodificatie, herverdeling is niet helemaal eerlijk
2. Afhankelijk van STATUS andere sociale zekerheden
3. Oh komt enkel tussen als gezin het zelf niet kan oplossen
SOCIAAL-DEMOCRATISCH
1.Hoge mate decommodificatie, iedereen zoveel mogelijk gelijke sociale rechten
2. OH streeft zoveel mogelijk gelijkheid en hoge mate van herverdeling (vereist volledige tewerkstelling)
3. INDIVIDUELE AUTONOMIE