4. Sociale mobiliteit Flashcards

(18 cards)

1
Q

Verticale mobiliteit

A

De mobiliteit tussen hiërarchisch georganiseerde

beroeps/klassenposities : op of neer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Horizontale mobiliteit =

A

verplaatsingen tussen dezelfde beroeps/klassenposities, je doet een
vergelijkbaar beroep met een vergelijkbaar sociale status.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ruimtelijke mobiliteit =

A

verhuizen binnen of buiten de stad, vaak is migratie een vorm van
economische migratie. Ze zullen ruimtelijk mobiliseren in de hoop een economisch betere
positie te verkrijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Individuele mobiliteit =

A

Een individu kan naar boven of naar beneden gaan op de sociale
structuur maar de ‘trap’ die ze nemen blijft hetzelfde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Collectieve mobiliteit

A

een emancipatiebeweging : vroeger als je tot de arbeidersklasse
hoorde was je arm, maar door de vakbonden is deze groep ineens als geheel naar boven
geklomen op de trap. Vandaag de dag zullen we arbeiders niet meer associëren met ‘arm’. Dit
zal dus wel een verandering brengen aan de ‘trap’/klassenstructuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Intergenerationele mobiliteit

A

De klasse die het gezin inneemt om het voor de kinderen

beter te kunnen maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Intragenerationele mobiliteit

A

zelf stappen omhoog zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Absolute mobiliteit

A

Omwille van een economische/ecologische verandering zijn wij van
een industriële maatschappij naar een diensteneconomie overgegaan. Deze diensteneconomie
is dan weer meer naar boven geschoven op de ladder. Iedereen kan tot elke trap van de
ladder toetreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Relative mobiliteit

A

Relatieve kansen –> Odds ratios (vergelijking kans kind uit arbeidersklassen en kind uit middenklasse)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Politiek belang sociale mobiliteit

A
  • Meer verticale mobiliteit : hoe opener de SL
  • Geeft aan in welke mate inspanning en talent bepalend is
  • In liberale democratie erg belangrijk
  • Kapitalistische klassenmaatschappij –> legitimeringsgrond voor hoge mate van ongelijkheid
  • Veiligheidsklep op politieke energie die ongelijkheid losmaakt, te kanaliseren (aanvaarding ongelijkheid door focus en talent)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Blau en Duncan

A

Industrial society thesis (Klassen schovin in elkaar)

Industriele maatschappij –> Sociale mobiliteit neemt toe
UNIVERSALISME –> Gelijk idee –> Gelijke kansen ongeacht sociale positie (goed studeren –> goede job)

Steeds meer objectievere evaluaties

–> Klassenschema minder bepalend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Goldthorpe

A

Stratificatie van mobiliteitkansen

Er is mobiliteit door scholing maar deze afstand zal eerder een korte zone zijn (BUFFERZONE)

  • -> Goldthorpe beseft dat theorie niet klopt –> Veel meer mobiliteit (diensteneconomie + democratie)
  • -> RELATIEVE KANSEN (hogere klassen hebben meer mobiliteit)

Blau en Duncan klopt niet –> relatieve mobiliteitskansen verschillen te hard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Saunders

A

politieke inzet van sociale mobiliteitsstudies
Kritiek op de politieke bias (bevoordeling) in sociale mobiliteitsonderzoek.

Niet inzetten op relatieve maar absolute mobiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

working class affluence.

A

Arbeidersklas wordt meer gezien als nieuwe middenklasse/verburgerlijking van middenklasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Arbeiderklasse - middenklassen

A

Lijken op elkaar qua levensstandaard

VERSCHILLEN:
Motivatie job voornamelijk nog steeds op geld
Familierelaties belangrijker dan vriendenrelaties
Statussegregatie
Politieke preferentie –> sociaal democraten en vakbonden

–> COLLECTIVISME WORDT INSTRUMENTELER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Studie Hans de Witte

A

Arbeiders:
Progressief sociaal economische normen
Traditioneel sociaal culturele normen

Bedienden:
Traditioneel sociaal economische normen
Progressief sociaal culturele normen

17
Q

Welvaartstaat

A

Democratisch en kapitalistische samenleving gekenmerkt door sociaal burgerschap en wettelijk gegarandeerde sociale voorzieningen

DECOMMODIFICIATIE (minder afhankelijk arbeidsmarkt)
–> voordeel werknemers

Creeeren eigen vormen SOCIALE STRATIFICATIE (vb vader en moederschapsverlof

CORPORATISTISCH/UNIVERSEEL

18
Q

3 types welvaartsttaten

A

LIBERAAL
1. Zwakke sociale rechten, enkel bij geen andere middelen –> Lage graad decommodificatie en bescheiden sociale zekerheid
2. Minderheid mensen afhankelijk van OH, andere mensen door VERZEKERINGEN
3. OH komt tussen om markt te stimuleren, liberale werkethiek
CORPORATISTISCH
1. Gemiddelde decommodificatie, herverdeling is niet helemaal eerlijk
2. Afhankelijk van STATUS andere sociale zekerheden
3. Oh komt enkel tussen als gezin het zelf niet kan oplossen
SOCIAAL-DEMOCRATISCH
1.Hoge mate decommodificatie, iedereen zoveel mogelijk gelijke sociale rechten
2. OH streeft zoveel mogelijk gelijkheid en hoge mate van herverdeling (vereist volledige tewerkstelling)
3. INDIVIDUELE AUTONOMIE