3 Flashcards

1
Q

thing

A

het ding

elk ding
dit of dat ding
deze of die dingen
ons ding
een raar ding

Een raar ding is met mij gebeurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

fence

A

het hek

elk hek
dit of dat hek
deze of die hekken
ons hek
een hoog hek

Dit is een hoog hek - ik zou hier niet proberen overklimmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

downside / disadvantage / drawback

A

het nadeel

elk nadeel
dit of dat nadeel
deze of die nadelen
ons nadeel
een groot nadeel

De locatie van dit huis is natuurlijk een groot nadeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

game

A

het spel

elk spel
dit of dat spel
deze of die spellen
ons spel
een heftig spel

Risk is soms echt een heftig spel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hospital

A

het ziekenhuis

elk ziekenhuis
dit of dat ziekenhuis
deze of die ziekenhuizen
ons ziekenhuis
een modern ziekenhuis

Het ziekenhuis in Groningen is echt een modern ziekenhuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

agreement / chord

A

het akkoord

elk akkoord
dit of dat akkoord
deze of die akkoorden
ons akkoord
een hoog akkoord

Na een minuut introduceerde de auteur een hoog akkoord dat ik heel mooi vond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

food

A

het eten

elk eten
dit of dat eten
deze of die “-“
ons eten

Het eten vanavond was echt heerlijk!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

iron

A

het ijzer

elk ijzer
dit of dat ijzer
deze of die ijzers
ons ijzer
een sterk ijzer

Het is inderdaad om genoeg ijzer in je bloed te hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

breakfast

A

het ontbijt

elk ontbijt
dit of dat ontbijt
deze of die ontbijten
ons ontbijt
een lekker ontbijt

We hebben een lekker ontbijt gehad en nu zijn we klaar om verder te gaan met het ontdekken van Firenze!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

theater / stage

A

het toneel

elk toneel
dit of dat toneel
deze of die tonelen
ons toneel
een aanlokkelijk toneel

En verplaats niets op het toneel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

animal

A

het dier

elk dier
dit of dat dier
deze of die dieren
ons dier
een schattig dier

We hebben een schattig dier gezien!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

heart

A

het hart

elk hart
dit of dat hart
deze of die harten
ons hart
een sterk hart

Nou, het lijkt dat jij een heel sterk hart hebt!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

candy

A

het snoep

elk snoep
dit of dat snoep
deze of die 
ons snoep
een kleurrijk snoep

Jeetje, wat is dat een kleurig snoep zeg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sand

A

het zand

elk zand
dit of dat zand
deze of die
ons zand

Dit zand hier in Scheveningen is best mooi!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

answer

A

het antwoord

elk antwoord
dit of dat antwoord
deze of die antwoorden
ons antwoord
een duidelijk antwoord

Vanavond om 9 uur wil ik een duidelijk antwoord hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

examen

A

het examen

elk examen
dit of dat examen
deze of die examens
ons examen
een moeilijk examen

Tjongejonge, wat was dat een moeilijk examen zeg.

17
Q

initiative

A

het initiatief

elk initiatief
dit of dat initiatief
deze of die initiatieven
ons initiatief
een waardevol initiatief

Katinnood vind ik een waardevol initiatief.

18
Q

eye

A

het oog

elk oog
dit of dat oog
deze of die ogen
ons oog
een blauw oog

Hij heeft tijdens de wedstrijd een blauw oog gekregen.

19
Q

type

A

het type

elk type
dit of dat type
deze of die types 
ons type
een geur type

Hij is echt geur ongelooflijk type!

20
Q

detail

A

het detail

elk detail
dit of dat detail
deze of die details
ons detail
een belangrijk detail

Natuurlijk, maar je naam op je brief te zetten is een belangrijk detail.

21
Q

hair

A

het haar

elk haar
dit of dat haar
deze of die haren
ons haar
een minuscule haar (een is de)

Een minuscule haar op haar jurk vond ik echt geen probleem.

22
Q

moment

A

het moment

elk moment
dit of dat moment
deze of die momenten
ons moment
een onvergetelijk moment

Het vieren van onze laatste doel was zeker een onvergetelijk moment voor mij.

23
Q

lock

A

het slot

elk slot
dit of dat slot
deze of die sloten
ons slot
een sterk slot

Je moet een sterk slot op je fiets hebben.