5 Flashcards

1
Q

bed

A

het bed

elk bed
dit of dat bed
deze of die bedden
ons bed
een zacht bed

Ik kan niet wachten om eindelijk op een zacht bed te liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

figure

A

het figuur

elk figuur
dit of dat figuur
deze of die figuren
ons figuur
een belangrijk figuur

Een belangrijk figuur tijdens de Tweede Wereldoorlog was Winston Churchill.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

year

A

het jaar

elk jaar
dit of dat jaar
deze of die jaren
ons jaar
een raar jaar

2020 was een raar jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

performance

A

het optreden

elk optreden
dit of dat optreden
deze of die optredens
ons optreden
een fijn optreden

Ons eerste optreden ging goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

roof

A

het dak

elk dak
dit of dat dak
deze of die daken
ons dak
een plat dak

Ons gebouw heeft een flat dak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gold

A

het goud

elk goud
dit of dat goud
ons goud

Ons goud is eerlijk als goud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

million

A

het miljoen

elk miljoen
dit of dat miljoen
deze of die miljoenen
ons miljoen
een mooi miljoen

Ha, jongen, gefeliciteerd - het eerste miljoen blijft altijd een mooi miljoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ship

A

het schip

elk schip
dit of dat schip
deze of die schepen
ons schip
een mooi schip

Een mooi schip brengt jullie naar het eiland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

west

A

het westen

elk westen
dit of dat westen
ons westen

Het westen van het land is wel mooi, ja.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

amount of money

A

het bedrag

elk bedrag
dit of dat bedrag
deze of die bedragen
ons bedrag
een groot bedrag

Zo, opa heeft me een groot bedrag geld overgemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fruit

A

het fruit

elk fruit
dit of dat fruit
ons fruit
een lekker stuk fruit

Ik zou wel een lekker stuk fruit willen eten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

leadership, supervision

A

het opzicht

elk opzicht
dit of dat opzicht
deze of die opzichten
ons opzicht

In dit opzicht heb je gelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

course

A

het vak

elk vak
dit of dat vak
deze of die vakken
ons vak
een moeilijk vak

Statistiek blijkt weer en weer een moeilijk vak voor studenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

curtain

A

het gordijn

elk gordijn
dit of dat gordijn
deze of die gordijnen
ons gordijn
een wit gordijn

Wat raar, zij had een wit gordijn aan de ene kant en een zwarte gordijn aan de andere kant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

environment

A

het milieu

elk milieu
dit of dat milieu
deze of die milieus
ons milieu
een beschadigd milieu

We wonen in een beschadigd milieu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

work

A

het werk

elk werk
dit of dat werk
deze of die werken
ons werk

Ons werk hier is belangrijk voor alle mensen in Emmen.

17
Q

company

A

het bedrijf

elk bedrijf
dit of dat bedrijf
deze of die bedrijven
ons bedrijf
een groot bedrijf

Bolt is in 7 jaren een groot bedrijf geworden.

18
Q

cabinet

A

het kabinet

elk kabinet
dit of dat kabinetten
deze of die kabinet
ons kabinet
een ouderwets kabinet

Zijn werkkamer is een ouderwets kabinet.

19
Q

organ (instrument)

A

het orgel

elk orgel
dit of dat orgel
deze of die orgels
ons orgel
een majestueus orgel

We hoorden iemand op een majestueus orgel spelen.

20
Q

field

A

het veld

elk veld
dit of dat veld
deze of die velden
ons veld
een breed veld

We speelden op een echt breed veld.

21
Q

contact

A

het contact

elk contact
dit of dat contact
deze of die contacten
ons contact
een waardevol contact

Mijn docent was een waardevol contact toen ik op zoek naar een baan was.

22
Q

good

A

het goed

elk goed
dit of dat goed
deze of die goederen
ons goed
een kostbaar goed

Vrijheid is een kostbaar goed.

23
Q

middle

A

het midden

elk midden
dit of dat midden
deze of die middens
ons midden (wanneer zien we je weer in ons midden?)

We zaten lang in een café in het midden van de stad.

24
Q

state/land

A

het rijk

elk rijk
dit of dat rijk
deze of die rijken
ons Rijk
een geweld rijk

In het verleden was ons Rijk een geweld rijk.

25
Q

weather

A

het weer

elk weer
dit of dat weer
ons weer
een mooi weer

Wat een mooi weer vandaag!