420-522 Flashcards
(103 cards)
1
Q
auferre
A
-fero
abstuli, ablatum
wegnemen
2
Q
subire
A
-eo
subii, subitum
ondergaan
bestijgen
naderen
3
Q
uti +
A
+ abl
or
usus sum
gebruiken
omgaan met
4
Q
cogere
A
o
coegi coactum
dwingen
bijeenbrengen
5
Q
permittere
A
o
permisi permissum
toestaan
toevertrouwen
6
Q
petere
A
o
petivi petitum
gaan naar, vragen
aanvallen, nastreven
7
Q
iungere
A
o
iunxi iunxtum
verbinden
8
Q
conferre
A
fero
contuli collatum
bijeenbrengen
vergelijken
9
Q
accipere
A
io
accepi acceptum
ontvangen vernemen
10
Q
curare
A
io
curavi curatum
zorgen voor
11
Q
conficere
A
io
confeci, confectum
afmaken
12
Q
posse
A
sum
potui, -
kunnen
13
Q
praebere
A
eo
praebui praebitum
aanbieden
tonen
14
Q
ostendere
A
o
ostendi ostentum
tonen
15
Q
superare
A
o
superavi superatum
overwinnen overrblijven
16
Q
ire
A
eo
ii, itum
gaan
17
Q
mutare
A
o
mutavi mutatum
veranderen verwisselen
18
Q
iacere
A
io
ieci iactum
werpen
19
Q
occidere
A
o
occidi occisum
doden
20
Q
malle
A
o
malui, -
liever willen
21
Q
consuescere
A
o
consuevi consuetum
gewoon worden
22
Q
oriri
A
ior
ortus sum
ontstaan opkomen
23
Q
debere
A
eo
debui debitum
moeten, verschuldigd zijn
24
Q
timere
A
eo
timui timitum
bang zijn ,vrezen
25
novisse
novi notum
kennen
26
velle
volo
volui,-
willen
27
incendere
o
incendi incensum
in brand steken
28
postulare
o
postulavi postulatum
eisen
29
contendere
o
contendi contentum
zich inspannen
wedijveren
30
ait
ait, -
zrgt hij/zij
31
instare
o
institi,-
dreigen, in het nauw brengen
32
vetare
o
vetui vetitum
verbieden
33
vivere
o
vixi victum
leven
34
colere
o
colui cultum
bewerken bewonen vereren
35
dubitare
o
dubitavi dubitatum
twijfelen aarzelen
36
existimare
o
existimavi atum
oordelen menen
37
audire
io
audivi auditum
horen, luisteren naar
38
ruere
o
rui rutum
instorten
vooruitstormen
39
solere
eo
solitus sum
gewoon zijn
40
deserere
o
deserui desertum
verlaten
41
videre
eo
vidi visum
zien
42
facere
io
feci, factum
maken doen
43
pertinere
eo
pertinui, -
zich uitstrekken, betreffen
44
accedere
o
accessi accessum
naderen
45
movere
eo
movi motum
bewegen beïnvloeden
46
munire
io
munii munitum
bouwen versterken beschermen
47
iuvare
o
iuvi iutum
helpen
48
ducere
o
duxi ductum
leiden
49
amare
o
amavi amatum
beminnen houden van
50
licere +
+dat
licet
licitum est
het is toegelaten
51
laudare
o
laudavi laudatum
prijzen
52
repetere
o
repetivi repetitum
herhalen, teruggaan naar, terugvragen
53
reddere
o
reddidi redditum
teruggeven maken tot
54
statuere
o
statui statutum
plaatsen vaststellen beslissen
55
experiri
ior
expertus sum
op de proef stellen
ondervinden
56
gaudere
eo
gavisus sum
blij zijn
57
cognoscere
o
cognovi cognitum
leren kennen vernemen
58
conicere
io
conieci coniectum
werpen
59
premere
o
pressi pressum
drukken neerdrukken
60
currere
o
cucurri cursum
lopen
61
circumvenire
io
circumveni ventum
omsingelen
62
sequi
or
secutus sum
volgen
63
recipere
io
recepi receptum
ontvangen
64
affere
fero
attuli allatum
brengen (naar)
65
excedere
o
excessi excessum
weggaan uit, overschrijden
66
committere
o
commissi commissum
begaan
toevertrouwen, beginnen
67
fugere
io
fugi,-
vluchten
68
iacere
eo
iacui,-
liggen
69
sentire
io
sensi sensum
voelen merken menen
70
monere
eo
monui monitum
waarschuwen
71
pervenire
io
perveni perventum
bereiken
72
iubere
eo
iussi iussum
bevelen
73
cogitare
o
cogitavi cogitatum
nadenken
74
reverti
or
reverti reversum
terugkeren
75
servare
o
servavi servatum
bewaren redden
76
superesse
sum
superfui,-
overblijven
77
negare
o
negavi negatum
ontkennen weigeren
78
constituere
o
constitui constitutum
opstellen vaststellen
79
proficisci
or
profectus sum
vertrekken
80
animadvertere
o
animadverti animadversum
opmerken
81
sumere
o
sumpsi sumptum
nemen
82
adspicere
io
adspexi adspectum
aankijken
83
defendere
o
defendi defensum
afweren verdedigen
84
canere
o
cecini,-
zingen bezingen
85
accidere
it
accidit,-
het gebeurt
86
rapere
io
rapui raptum
grijpen roven
87
collocare
o
collocavi collocatum
plaatsen opstellen
88
mori
ior
mortuus sum
sterven
89
convertere
o
converti versum
omkeren veranderen in
90
referre
fero
rettuli, relatum
terugbrengen rapporteren
91
invenire
io
inveni inventum
vinden ontdekken
92
nolle
nolo
nolui,-
niet willen
93
quaerere
o
quaesivi quaesitum
zoeken vragen
94
perferre
fero
pertuli perlatum
overbrengen verdragen
95
contingere +
+dat
it
contigit contactum
het overkomt (iemand)
96
componere
o
composui compositum
samenplaatsen opstellen
97
nuntiare
o
nuntiavi atum
melden
98
manere
eo
mansi mansum
blijven
99
concedere
o
concessi consessum
wijken toegeven toestaan
100
ponere
o
posui positum
plaatsen neerleggen
101
obtinere
eo
obtinui obtentum
behouden verkrijgen bezitten
102
conari
or
conatus sum
proberen
103
coepisse
coepi coeptum
begonnen zijn
