80- Flashcards
1
Q
sensitive
A
gevoelig
2
Q
pitfall / buktató
A
valkuil
3
Q
disagree
A
mee oneens
4
Q
agree
A
me eens
5
Q
to get emotional
A
ontroerd raken
6
Q
grumpy / zsémbes
A
chagrijnig
7
Q
sad (3)
A
verdrietig, somber, triest
8
Q
dripping tap
A
druppelende kraan
9
Q
itchy scarf / viszkető sál
A
kriebelende sjaal
10
Q
beyond measure / mérhetetlenül
A
mateloos
11
Q
shut up
A
koppen dicht
12
Q
The later in the day, the busier the market gets.
A
Hoe later op de dag, hoe drukker het wordt op de markt.
13
Q
I want a ticket anyway
A
Ik wil hoe dan ook een kaartje hebben
14
Q
anyway / mindenáron
A
hoe dan ook
15
Q
So what?
A
Nou en?
16
Q
something is over
A
achter de rug (zijn)
17
Q
by trial and error
A
met vallen en opstaan
18
Q
that makes no sense
A
dat heeft geen zin
19
Q
to have a thick skin
A
een olifantenhuid hebben
20
Q
whiner / nyafogó
A
zeikerd
21
Q
naturally, needles to say
A
vanzelfsprekend
22
Q
useful
A
nuttig
23
Q
to chit-chat
A
kletsen
24
Q
briefly
A
kort gezegd
25
is exception rather than rule
(zijn) uitzondering dan regel
26
the likelihood of noise
de kans op lawaai
27
drowsiness / álmosság
slaperigheid
28
contagious / fertőző
besmettelijk
29
unconsciously / öntudatlanul
onbewust
30
to whisper
fluisteren
31
annoyance / bosszúság
ergernis
32
to disappear (3-forms)
verdwijnen, verdween, is verdwenen
33
in the meantime / eközben
inmiddels
34
amazement / csodálkozás
verbazing
35
to develop
ontwikkelen
36
to discover
ontdekken
37
pillar / pillér
pijler
38
to grab (3-forms+vonzat)
grijpen, greep, gegrepen (naar)
39
movement
beweging
40
to dispense / adagolni
verbrengen
41
to hide
verbergen
42
fairly, properly / meglehetősen
behoorlijk
43
sigh out loud / hangosan sóhajt
hardop zuchten
44
the remark / a megjegyzés
de opmerking
45
the culprit / a tettes
de boosdoener
46
als if / mintha
alsof
47
to bend / meghajol (3-forms)
buigen, boog, gebogen
48
the person in question / az illető személy
de persoon in kwestie
49
sufficient, enough
voldoende
50
frighten / megijed (3-forms+vonzat)
schrikken, schrook, geschrokken (van)
51
the chatter / a fecsegő
de kletser
52
anxious / aggódó
angstig
53
to count on
rekenen op
54
annoyed / bosszús, ideges
geergerd
55
the attitude
de houding
56
regularly / rendszeresen
regelmatig
57
lame (-ly) / béna (-'n)
flauw
58
whine / nyafog
zeuren
59
rain suit
regenpak
60
to be afraid of
zijn bang voor
61
Absolutely!
Nou en of!
62
Yes very much!
Ja, heel erg!
63
Yes, very quiet!
Ja, hartstikke stil!
64
Incredibly warm!
Ontzettend warm!
65
Terribly proud! / Iszonyatosan büszke!
Vreselijk trots!
66
Terribly cold! / Iszonyatosan hideg!
Verschrikkelijk koud!
67
Not at all! (2)
Helemaal niet!, Totaal niet!
68
Absolutely not!
Absoluut niet!
69
I can imagine how you feel.
Ik kan me voorstellen hoe je je voelt.
70
I understand how you feel.
Ik begrijp hoe je je voelt.
71
How terrible for you.
Wat erg voor je.
72
Nice for you!
Wat leuk voor je!
73
Nice to hear.
Fijn om te horen.
74
It will be okay.
Het zal wel meevallen.
75
Do not worry so much.
Maak je niet zo druk.
76
Do not worry.
Maak je geen zorgen.
77
It will be fine.
Het komt wel goed.
78
Come on!
Kop op!
79
cheerful
vrolijk
80
the connection / a kapcsolat
het verband
81
scientist
wetenschapper
82
the mood (2)
de stemming, het humeur
83
no connection whatsoever semmiféle kapcsolat
geen enkel verband
84
to appear (3-forms)
verschijnen, verscheen, is verschenen
85
completely different ways
geheel verschillende manieren
86
to influence
beïnvloeden
87
influenced by the weather
door het weer beïnvloed
88
to care about
zich iets aantrekken van
89
people don't care so much about the weather
mensen zich niet zoveel aantrekken van het weer
90
adolescent / serdülő
adolescent
91
the percentage / a százalék
het percentage
92
the four types occurred in both mothers and their children / a négy típus mind az anyáknál, mind a gyermekeiknél előfordult
zowel bij moeders als bij hun kinderen kwamen de vier typen voor
93
to occur / előfordul
voorkomen
94
the lover
de liefhebber
95
reversed / fordítva
andersom
96
almost half
bijna de helft
97
besides the weather / az időjárás mellett
trouwens van het weer
98
remarkable
opvallend
99
the relatively rare counterpart of winter depression / a téli depresszió viszonylag ritka megfelelője
de vrij zeldzame tegenhanger van de winterdepressie
100
the reverse / az ellenkezője
het omgekeerde
101
the opposite is true / az ellenkezője igaz
het omgekeerde geldt
102
that is in fact good weather
dat is in feite goed weer
103
it is the fact
het is het feit
104
barely
nauwelijks
105
at most / leginkább, legfeljebb
hooguit
106
the fear
de angst
107
jealous
jaloers
108
pissed off / dühös
kwaad
109
dejected / levert
neerslachtig
110
relieved
opgelucht
111
disappointed
teleurgesteld
112
surprised, amazed / meglepett, csodálkozott
verrast, verbaasd
113
the joy
de vreugde
114
nervous (2)
nerveus, zenuwachtig
115
the shower
de bui
116
substantial / lényeges
flink
117
gradually / fokozatosan
geleidelijk
118
minor
gering
119
favorable / kedvező
gunstig
120
hard
hard
121
intense / erős
hevig
122
mediocre
matig
123
the rain
de regen
124
the beach
het strand
125
the region
de streek (gebied)
126
to blow
waaien
127
depressed
depressief
128
depressing / nyomasztó
deprimerend
129
inspiring
inspirerend
130
the hug
de knuffel
