AFP 2 Thorax Flashcards

(59 cards)

1
Q

Benoem 6 onderdelen die in het mediastinum zitten

A
  1. Hart in het pericard
  2. Grote arterien en venen
  3. Grote luchtwegen en de oesofagus
  4. Lymfevaten en lymfeknopen
  5. Willekeurige en onwillekeurige zenuwen
  6. Thymus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe noemen we de ruimte tussen de longen en de ruimte die door de zijkanten van de longen worden gevormd?

A

Het mediastinum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het hartzakje is een sereus vlies, benoem de 2 vliezen

A
  1. Pericard
  2. Epicard
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar zorgen het pericard en het epicard voor?

A

Dat het hart kan contraheren zonder wrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke long is het kleinst

A

De linker long is kleiner dan de rechter long in verband met uitsparing van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe noemen we het aorta deel dat in de thorax ligt

A

Aorta thoracica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De aorta ontspringt uit het hart en heeft in de thorax 3 delen, welke 3?

A
  1. Aorta ascendens
  2. Arcus aorta
  3. Aorta descendens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarvan loopt het bovenste deel in de hals en het onderste deel in het mediastinum, stopt bij de vertakking van de hoofdbronches, loopt achter de aorta ascendens en voor de oesofagus en splitst aan de rechterkant in 3 longkwabben en links in 2 longkwabben

A

de Trachea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe noemen we de gespierde buis voor het transport van voedsel van keelholte pharynx naar de maag (gaster), die voor het grootste deel in het mediastinum ligt en deels achter de trachea, voor het wervelkolom en waarbij de aorta er een beetje om heen draait

A

Oesofagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem de 4 fysiologische vernauwingen van de oesofagus

A
  1. De circulaire spiervezelfs op de overgang pharynx en oesofagus
  2. De aorta boog, duwt tegen de oesofagus
  3. De bivicatio trachea met kraakbeenringen
  4. Spiervezels van het diafragma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe noemen we het grote lymfevat wat tussen de v. azygos en v. hemi azygos ligt

A

ductus thoracicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De ductus thoracicus voert alle lymfen vanuit de buik naar beide benen omhoog naar de?

A

Rechter angulus venosus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar ligt de angulus venosus

A

Dit is de hoek tussen de v. subclavia en de v. jugularis interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe heten de lymfeknopen die vanuit de longen ontstane lymfe via de longhilus naar het mediastinum vervoeren, die in het mediastinum liggen om lynfe te filteren en als eerste zullen gaan uitgroeien met metastasen

A

Noduli lymfatici

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke zenuw ligt vrij centraal in het mediastinum, ligt links en rechts langs het hartzakje, innerveert het diafragma en is belangrijk bij de ademhaling

A

N. Phrenicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke zenuw ontspringt vanuit de schedel, loopt in de hals naast de a. carotis, komt boven in de thorax binnen en geeft een takje af , verloopt verder langs weerszijde van de aorta vrij dorsaal door thorax naar beneden en gaat daarna door het diafragma naar organen in de buik

A

N. Vagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe heet het takje van de N. Vagus die de stembanden innerveert

A

N. varingeus recurrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe heet de grensstreng die aan weerszijden van het wervelkolom lopen en ontspringen uit de spinale zenuwen, die hoort bij het sympatische zenuwstelsel, verhoogt hartslag, verhoogt bloeddruk, versnelt ademhaling en verwijdt pupillen

A

Truncus sympaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Benoem de zenuwvlecht rondom de aorta en de bifurcatie (boven het hart), met sympatische en parasympatische vezels (sympatische vezels vanuit de truncus sympaticus en parasympatische vezels uit de n. vagus), is een soort controlecentrum dat signalen naar het hart stuurt voor tempo en kracht naar omstandigheden

A

De plexus cardiacus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Benoem de 3 structuren die door het diafragma lopen

A
  1. V. cava inferior = loopt niet door het spierweefsel en ondervind dus ook geen afknelling bij het in en uitademen
  2. Oesofagus = gaat wel door het spierweefsel, de lussen van het spierweefsel fungeren mede als een soort sphincter tegen het omhoog komen van maagzuur
  3. aorta = door het spieweefsel, druk in aorta is zo hoog dat deze niet gedrukt word bij aanspannen van het diafragma, naast de aorta lopen aan weerszijde ook de nervi vagi en ductus thoracicus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welk orgaan ligt ook in het mediastinum, aanmaak van T cellen en verschrompeld gedurende de leeftijd

A

De Thymus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Benoem de 5 onderdelen van het sternum van boven naar beneden

A
  1. incisura clavicularis
  2. manubrium sterni
  3. angulus sterni
  4. corpus sterni
  5. processus xiphoideus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Benoem de 3 soorten ribben en het aantal

A
  1. Costae verae = ware ribben = 7 paar
  2. Costae spuriae = valse ribben = 3 paar
  3. Costae fluctuantes = zwevende ribben = 2 paar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat hoort bij, heeft een koepel vorm, scheid borst en buikholte, ramden zijn musculeus en het centrum is een peesplaat = bindweefsel genaamd centrum tendineum

25
Het musculeus deel van het diafragma bestaat uit 3 delen, welke 3
1. pars sternalis 2. pars costalis 3. pars vertebralis
26
Door welke nervus word het diafragma geinnerveerd?
De N. phrenicus uit C3-C5
27
Welke spieren helpen mee met uitademen en trekken ribben naar beneden
mm. intercostalis interni
28
Welke spieren helpen mee bij het inademen en trekken de ribben omhoog
mm. intercostalis externi
29
Benoem de bloedvoorziening en innervatie in volgorde van de mm. intercostalis interni en externi (3)
1. Vena intercostalis 2. Arteria intercostalis 3. Nervus intercostalis
30
Benoem de 3 'overige' borstwand spieren en hun functie
1. M. pectoralis major = abductie arm 2. M. pectoralis minor = hulpademhalingsspier = rib heffen 3. M. serratus anterior = hulpademhalingsspier = ribben heffen
31
Benoem de definitie van decompensatio cordis
Door vermindering pompfunctie van het hart kan er onvoldoende bloed worden rondgepompt, het hart decompenseert, het kan niet compenseren naar behoefte van het lichaam
32
Benoem bij linkszijdig hartfalen de backward and forward failure
backward = stuwing longcirculatie, stijging van druk = pulmonale hypertensie, uittreden van vocht uit haarvaten = oedeem. Symptomen zijn kriebelhoest en orthopneu forward = onvoldoende bloed naar grote circulatie. symptomen zijn koude extremiteiten, vermoeidheid en hypotensie
33
Benoem bij rechtszijdig hartfalen de backward en forward failure
backward = stuwing in de venen van de grote circulatie. symptomen zijn oedeem, ascites (vocht in buikholte), nycturie (gevoel van vaak plassen), vol gevoel, portale hypertensie en verminderde eetlust forward = onvoldoende bloed door kleine circulatie. Symptomen vermoeidheid, kortademig bij inspanning
34
Wat hoort bij, kortademigheid, benauwdheid. Ademhalen kost moeite zichtbaar en hoorbaar, patient denkt dat die stikt met evt. pijn op de borst. oorzaak = verstoring van de ventilatie of de difussie
Dyspneu
35
Benoem 5 oorzaken van dyspneu
1. in de luchtwegen = hoog of laag, door obstructie, spasme, slijm, ontsteking of tumor 2. in de omliggende weefsels = buikwond, thoraxletsel, pleuraandoeningen, spieraandoeningen en verstarring van gewrichten 3. in de circulatie = hartfalen of ruiterembolie 4. in het bloed = te weinig zuurstoftransport of capaciteit 5. in de lucht = bijv. rookontewikkeling
36
Welke stridor hoort bij, hoorbare inademing door belemmering bovenste luchtwegen
Inspiratoire stridor
37
Welke stridor hoort bij, hoorbare piepende uitademing door belemmering in onderste luchtwegen, verlengde uitademing
expiratoire stridor
38
wat betekenen tachypneu, bradypneu en hyperpneu
1. tachypneu = snelle ademfreq >20x pm 2. bradypneu = vertraagde ademfreq <8x pm 3. hyperpneu = diepe ademhaling = meer volume per ademteug
39
wat hoort er bij, blauw zucht, veroorzaakt door verhoogd gehalte onverzadigd hemoglobine in het bloed dat door capillairen of venulen stroomt
cyanose
40
welke cyanose is, onderverzadiging van het perifere bloed door vertraagde passage van het bloed door het vaatbed. oorzaken, slechte aanvoer, slechte doorgankelijkheid, slechte afvoer
perifere cyanose
41
welke cyanose is, arteriele zuurstof onderverzadiging, oorzaken hartafwijking en ademstoornis
centrale cyanose
42
Welke pathologie hoort bij, aanvalsgewijs hyperreactiviteit van de luchtwegen, met constrictie van de luchtwegen (bronchospasme), met hyperresponsie van slijmvliezen (te veel taai slijm), tussen aanvallen klachtenvrij
Astma bronchiale
43
Benoem 3 symptomen van astma
1. benauwd en kortademig 2. thorax in inspiratiestand 3. moeizame hoorbare piepende ademhaling
44
Benoem 5 symptomen van een status asmaticus
1. uitputting 2. hartfalen 3. hypoxie (zuurstoftekort) 4. dehydratie 5. acidose (te zuur bloed)
45
Een astma aanval kan uitgelokt worden door (4)
1. inademen van allergeen of verontreinigde lucht 2. infecties in bovenste luchtwegen 3. inspanning 4. emoties
46
Benoem 3 mogelijke behandelingen van astma
1. saneren leefomgeving 2. griepvacc 3. luchtwegverwijders
47
benoem prognoses van astma (2)
1. kan beter gaan bij het ouder worden 2. kan overgaan naar chronische bronchitis
48
Welke pathologie hoort bij, voortdurende ontsteking in de bronchien met veel slijmproductie
Chronische bronchitis
49
Benoem 3 symptomen van chronische bronchitis
1. benauwd, hoesten met sputum 2. thorax in inspiratiestand 3. moeizame hoorbare piepende ademhaling
50
benoem de prognose van chronische bronchitis
kan overgaan naar longemfyseem
51
welke pathologie hoort bij, benauwdheid door verminderd aantal longblaasjes, minder elastische longblaasjes, de fijne structuur is verdwenen, vernauwing van bronchioli
longemfyseem
52
benoem de palliatieve behandeling van longemfyseem (2)
1. luchtwegverwijders 2. zuurstof
53
welke pathologie hoort bij, verandering in de tunica media van de arteriewand die leidt tot verharding en verdikking van de wand door ouderdom en heeft als gevolgen vaten worden stugger en minder doorgangkelijk dus bloeddruk neemt toe en gevaar voor ischemie
Arteriosclerose
54
Welke pathologie hoort bij, beschadiging van de binnenkant van arterien en daarin afzetting ban kalk en vetten met daaromheen een ontstekingsreactie door roken, overgewicht, weinig bewegen, hypertensie, hoog cholesterol en dm. met als gevolg vaten worden stugger en minder toegankelijk dus bloeddruk neemt toe en gevaar voor ischemie van achterliggende weefsel
atherosclerose
55
hoe heet de volgende pathologie, een bloedstolsel in een vat, vaak veneus
trombose
56
benoem 3 oorzaken van trombose
1. onregelmatige bloedvatwand (door roken, hoge bloeddruk, hoog cholesterol) 2. trage bloedstroom (langdurige bedrust, na operatie) 3. verandering samenstelling bloed (tekort bepaalde remmers, te veel bloedcellen)
57
Benoem wat een embolus kan zijn (3)
1. stolsel 2. deeltje van een gezwel 3. vetdruppel of luchtbel
58
benoem gevolgen van een embolie (3)
1. ischemie 2. infarct 3. necrose
59
benoem de soort bloedingen 1. helder rood, spuit eruit en pulseert 2. donker rood, sijpelt er langzaam uit 3. donker rood, bloed stroomt gelijkmatig 4. niet te zien, soms hematoom, kan veradelijk zijn
1. arterieel 2. capillair 3. veneus 4. inwendige bloeding