B2 schritt 2 Flashcards
(41 cards)
1
Q
De baby
A
Das baby
2
Q
De baby’s
A
Die Babys
3
Q
Berlijn, 28 september
A
Berlin, 28 September
4
Q
de blik
A
Der Blick
5
Q
De neef
A
Der Cousin
6
Q
De nicht
A
Die Cousine
7
Q
Jawel
A
Doch
8
Q
Eindelijk
A
Endlich
9
Q
De kleinzoon
A
Der Enkel
10
Q
De kleindochter
A
Der Enkelin
11
Q
Zich verheugen op
A
sich freuen auf
12
Q
Geboren
A
geboren
13
Q
De verjaardag
A
der Geburtstag
14
Q
De grootouders
A
die GroBeltern
15
Q
De oma
A
Die Oma
16
Q
De grootmoeder
A
die GroBmutter
17
Q
De opa
A
Der Opa
18
Q
De grootvader
A
der GroBvater
19
Q
Trouwen
A
heiraten
20
Q
het huwelijk / de bruiloft
A
die Hochzeit
21
Q
slim
A
klug
22
Q
vreemd
A
komisch
23
Q
Beste M
A
Lieber …
24
Q
Beste V
A
Liebe …
25
Bedoelen
meinen
26
Op dit moment
im Moment
27
De oom
der Onkel
28
gelijk hebben
Recht haben
29
voor elkaar krijgen
schaffen
30
Je krijgt het voor elkaar
Du schaffst das
31
Schelden
schimpfen
32
De pijn
die Schmerzen (=mv)
33
Zwak
schwach
34
Sterk
stark
35
De tablet
die Tablette
36
De tante
die Tante
37
treurig
traurig
38
Het ongeluk
der Unfall
39
De ongelukken
die Unfälle
40
Getrouwd zijn met
verheiratet sein mit
41
Huilen
weinen
