B2 schritt 4 Flashcards
(41 cards)
1
Q
Afsluiten
A
abschlieBen
2
Q
Het begin
A
der Anfang
3
Q
Bekijken
A
(Sich) ansehen
4
Q
Spoedig, snel
A
Bald
5
Q
Bedanken
A
sich bedanken
6
Q
Zich haasten
A
sich beeilen
7
Q
Beschrijven
A
beschreiben
8
Q
Stom
A
blöd, doof
9
Q
Het ding
A
das Ding
10
Q
Dom
A
dumm
11
Q
Het einde
A
das Ende
12
Q
Het voorwerp
A
der Gegenstand
13
Q
De voorwerpen
A
die Gegenstände
14
Q
Het cadeau
A
das Geschenk
15
Q
De cadeaus
A
die Geschenke
16
Q
Het servies, de vaat
A
das Geschirr
17
Q
Geloven
A
glauben
18
Q
Gelukkig
A
glücklich
19
Q
Het mobieltje
A
das Handy
20
Q
De informatie
A
die Informationen
21
Q
De kaart
A
die Karte
22
Q
Leeg
A
leer
23
Q
Meenemen
A
mitnehmen
24
Q
Natuurlijk
A
natürlich
25
De portemonnee
das Portemonnaie
26
Het probleem
das Problem
27
De problemen
die Probleme
28
De rekening
die Rechnung
29
De reparatie
die Reparatur
30
De rugzak
der Rucksack
31
Met de rugzak
mit dem Rucksack
32
Rustig
ruhig
33
Snel
schnell
34
Ruzie hebben/maken
sich streiten
35
Overeenkomen
vereinbaren
36
De verkoper
der Verkäufer
37
De verkopers
die Verkäufer
38
De verkoopster
Die Verkäuferin
39
De verkoopsters
die Verkäuferinnen
40
Voorzichtig
vorsichtig
41
Weer
wieder
