begrippen memory Flashcards

(36 cards)

1
Q

What makes an organism a living organism?

A

(maturana&varela) autopoeisis = Selforganising

Je wit het zelf onderhouden
(boom maakt bladeren zodat dit water kan opvangen en hierdoor kan groeien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Need for ‘meaning’ 3 theories

rode pittige pepers

A

Theory 1: access to reward

Theory 2 perspective

Theory 3: protection against uncertainty

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Theory 2 perspective
Trivialization
Salient landscape

A

Als je geen hogere orde dingen hebt worden de lower-order dingen te opvallend

(boos worden op partner omdat diegene het dopje van tandpasta er niet op heeft gedaan)

Salient landscape: Normal people: varied landscape with mountains for friends and family and the sea for
school
- People with ED: empty landscape with only one mountain for shape and weight

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Theory 1: access to reward

A

Naar een doel streven leidt naar positieve emoties
Positieve emoties hebben een inhibitie op negatieve emoties
Peterson (avoidance): mensen die vermijdingsgedrag vertonen hebben geen toegang tot nieuwe avonturen waardoor ze meer dingen gaan vermijden etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gedragsactivitatie (BAT) bij depressie

Focusing therapie

A

Wordt de beloning activiteiten gestimuleert: Zelfs als ze geen behoefte daar aan hebben. Van buiten naar binnen
“Wat gaf je pleasure vroeger?” deze plannen op specifieke tijden

CGT werkt niet alleen.

Focusing therapie: hoe voelt een probleem aan in je lichaam en dit in woorden beschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Memory processes

Encoding

A

Information enters > perception interpretation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Memory processes

Consolidation

A

Formation memory > representatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Memory processes

Retrieval

A

Remembering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intentional memory

A

explicit testing > studying and retrieving knowledge on purpose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Incidental memory

A

implicit testing > subconsciously memories are made and tested through associations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Encoding specificity:

A

een cue is effectief als hij specifiek gecodeerd is

  • Hoe meer een cue overeenkomt met de omstandigheden (omgeving, interpretatie, gemoedstoestand) tijdens het
    codering, hoe groter de kans op herinnering

Naar oude basisschool gaan en dingen weer herinneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mood congruent memory

A

selectief coderen of ophalen van informatie met een affectieve toon

congruent bij de huidige affectieve toestand
- Als je bijvoorbeeld in een depressieve stemming bent, herinner je je eerder negatieve gebeurtenissen uit je leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Transfer appropriate processing

A

Moet met de retrieval testing matchen op de omstandigheden die worden weergegeven in de coderingsfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Perceptual processing

Conceptual processing

A

Perceptual processing: gericht op kenmerken van iets –> De LETTERS in een woord

Conceptuele verwerking: gericht op de betekenis van iets –> de BETEKENIS van een woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Twee types van declaratief geheugen

A

Noëtisch bewustzijn: semantisch geheugen > gevoel van WETEN. Waar ben je geboren

Autonoetic bewustzijn: episodisch geheugen > Autobiografisch, gevoel van herinneren en zelfbewustzijn, mentaal tijdreizen. laatste eer vakantie

Tulving onderzoek: mentaal tijdreizen. –> episodisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie is Mark Williams

Geheugen

A

Een pionierwerk van het geheugen in de transdiagnostiek.

Krijgen mensen door overgeneral memory depression?

ontdekte dat depressieve mensen
moeite hadden om specifieke herinneringen op te halen voor het cue-woord gelukkig. Ze generaliseerden gelukkige gebeurtenissen en konden zich geen details herinneren

17
Q

Autobiographical Memory Test (AMT)

Twee gebeurtenissen

A

cue-woord FEEST wordt gepresenteerd en gebeurtenissen die in je opkomen worden beschreven

‘Altijd als ik een feest heb georganiseerd, eindigt dat in een ramp’ –> heel krachtig categorisch bij mensen met depressie

Neiging om minder te onthouden van categorische gebeurtenissen!!!

  • Specifiek: bepaalde tijd en plaats (fiets gekocht toen je 8 was)
  • Categorisch: gebeurtenis heeft zich bij meerdere gelegenheden voorgedaan (elke dinsdag fietsen met fietsclub)
18
Q

Overgeneral memory

A

Mark williams: Vermogen om specifieke autobiografisch gebeurtenissen op te halen bij cue-woorden

19
Q

Specific memory

A

persoonlijk ervaren gebeurtenis, gebonden aan bepaalde plaats en tijd

20
Q

Priming

A

Dingen die je net hebt geleerd maakt het makkelijker om vergelijkbare dingen terug te halen uit je geheugen

ork ork ork soep eet je met een…

21
Q

Mood state dependent memory

+ onderzoek

A

Je kunt je weer gebeurtenissen herinneren als je in die staat van ‘mood’ bent.

Je hebt dus in een manische bui geld verstopt en als je weer een manische bui hebt herinner je het waar je het hebt verstopt

Ridout et al. facial recognition task. Mensen die depressief zijn herinneren na de test zich sneller de verdrietige gezichten en minder snel de vrolijk kijkende gezichten. Bij control groep was dit andersom

22
Q

Self memory system model (Conway 2005)

A

The conceptual self: algemene gegevens over wie je bent (vrouw, 25 jaar, 21e eeuw in NL)
* Themes
* Lifetime periods (waar naar school, mbo, hbo gegaan
* General events: Docent op middelbare school, geslaagd, diepe gesprekken

Episodisch geheugen: little bits of information - sensory information, conextual information (what happened)

23
Q

Associative retrieval

(autobiographical memory)

(Conway, 2005)

A

Johan rijfkogel

Plotseling weer in het moment zitten bij het horen van een geluid of zien van een vergelijkbare gebeurtenis

‘proustian memory’

Bottom up: Meteen terug kopen in het episodische gedeelte

24
Q

Regenerative retrieval

(autobiographical memory knowledge base (AMK))

(Conway, 2005)

A

Top down

Eerst het algemeenste terug halen naar boven en vervolgens steeds meer ‘graven’ naar specifiekere dingen

voor een tentamen

25
CaR-FA-X (Williams et al., 2007)
Generative retrieval kan fout gaan: * Capture and rumination * Functional Avoidance * (poor) eXecutive functioning
26
Capture and rumination CarFax
Capture: sterk gecategoriseerde depressieve thema's (wordt vergroot door functionele vermijding van trauma) ruminatie naar oudere dingen en zorgen maken. Als je alleen maar zorgen maakt over bepaalde dingen (bijv. bij depressie dat alles in leven fout gaat) ga je dat ook automatisch meer aandacht geven waardoor die verbanden ook sterker worden
27
Functional avoidance CarFax
Het doet pijn om ergens aan terug te denken (bijv. motor ongeluk). Je kunt niet kiezen wat opkomt in je geheugen. Bij functional avoidance ga je ALLES vermijden zodat het motor ongeluk niet terug komt. Hierdoor ga je een gewoonte ervan maken door een overgeneral manier over alles nadenken. Het stopt dus met terugdenken voordat het specifiek wordt. Je doet dit vrijwillig maar het wordt uiteindelijk een GEWOONTE
28
Poor executive functioning CarFax
gebrek aan inhibition van onnodige herinneringen en functional retrieving kan het gevolg zijn van hersenbeschadiging
29
Repression Freud (3)
Iets vergeten zonder er bewust van te zijn Freudiaanse 3 karakteristieken * selectief vergeten: om zo de pijn te vermijden * Je doet het maar je wilt het niet persee * Het is accuraat in je geheugen maar je kan er niet bij Repression zorgt voor andere symptomen; het moet er op de een of andere manier uit
30
Forgetting-all-along-effect Reinterpretation
Forgetting-all-along-effect: Mensen kunnen herinneringen delen, maar later vergeten dat ze dat hebben gedaan. Re-presentation: Een ervaring wordt pas later als trauma gezien.
31
Aaron Beck & depressie
die suggereerde dat depressie wordt veroorzaakt door de activatie van disfunctionele schema's—mentale kaders die negatieve opvattingen over (1) het zelf, (2) de wereld en (3) de toekomst bevatten, het zogenaamde "negatieve cognitieve triade". Deze schema's sturen negatieve denkpatronen en andere cognitieve biases (zoals biases in autobiografisch geheugen) die bijdragen aan het versterken en behouden van deze negatieve overtuigingen, waardoor de stoornis in stand wordt gehouden. Het cognitieve model van Beck, samen met verwante benaderingen, biedt een kader waarin biases en vervormingen in cognitieve processen, zoals geheugen, worden gezien als "rationele" en adaptieve reacties die de disfunctionele schema's in stand houden en versterken die de depressie aandrijven. Cognitieve gedragstherapie (CGT), een behandeling die voortkomt uit deze cognitieve modellen, probeert deze cognitieve biases te identificeren en te modificeren en de onderliggende schema's te reorganiseren en te verschuiven naar meer adaptieve en functionele schema's
32
Depressie en het autobiografisch verleden 3 problemen
1. Gebiaste herinneringen in negatieve herinneringen --> Negatieve toon in hun verhalen en snellere toegang hebben tot negatieve ervaring 2. Berperkte positieve herinneringen - beperkte toegang om deze terug op te halen of er vorm een discrepantie tussen huidig gedrag en gedrag van toen 3. Categorisch geheugen/overgeneral memory - geen specifieke maar meer categorische herinneringen ophalen met algemene, negatieve herinneringen. 4. Veranderingen in de mentale relatie tot emotionele autobiografische herinneringen - onderdrukken!!
33
Observer-perspectief
Nemen mensen met een depressie aan als ze terugdenken aan negatieve of positieve herinneringen: ze zien zichzelf in de situatie maar van een perspectief van een buitenstaander vermindert doorgaans de affectieve impact van de herinnering op korte termijn Evenzo kan het bij positieve herinneringen schadelijk zijn om een observer-perspectief in te nemen, omdat dit de affectieve impact van de herinnering vermindert.
34
Geheugentherapie bij depressie
1. Veranderen van negatieve geheugen bias --> Cognitieve Bias modificatie (meer concreet en minder abstract herinneringen verwerken) 2.Positieve autobiografische herinneringen herinneren (mol techniek, met bekende locaties en routes) --> toegepast om positieve herinneringen bij depressieve mensen 3. MEST (memory specificity training): specifieke herinneringen ophalen en verbeteren (wat vaak is verstoord) 4. RF-CBT en MBCT --> verminderen van ruminatie en vergoten emotionele controle over herinneringen --> afname depressie 5. Affectieve executieve training
35
Associatieve herinneringen
Het linken van herinneringen aan elkaar (kunnen valse herinneringen door ontstaan)
36