biologie 2.4 Flashcards

(9 cards)

1
Q

heteroseksueel

A

aantrekking tot mensen van het andere geslacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

homoseksueel

A

aantrekking tot mensen van het zelfde geslacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

biseksualiteit

A

aantrekking tot mensen van het andfere geslacht en mensen van het zelfde geslacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

intersekse

A

personen geboren met zowel vrouwelijke als mannelijke geslachtskenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gender

A

gaat niet over geslacht, maar over of iemand zich mannelijk of vrouwelijk voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

SOA

A

seksueel overdraagbare aandoening; infectieziekten waarbij de ziekteverwekker via seksueel contact kan worden overgedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

HIV

A

human immunodeficiency virus; virus wat de cellen van het immuumsysteem aanvalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aids

A

acquired immunodeficiency syndrome; stadium na de HIV infectie waarbij het immuunsysteem het lichaam niet meer kan beschermen tegen ziekteverwekkers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

IVF

A

in-vitrofertilisatie; methode waarbij eicellen in het lab worden bevrucht met zaadcellen, waarna de bevruchte eicellen in de baarmoeder worden geplaatst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly