biologie 3.1 Flashcards

(13 cards)

1
Q

fenotype

A

Alle waarneembare eigenschappen van een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

genotype

A

De informatie van alle erfelijke eigenschappen van een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

autosomen

A

Een chromosoom dat geen geslachtschromosoom is, de mens heeft 22 paar autosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

geslachtschromosomen

A

deze chromosmen bepalen het geslacht van het individu (xx vrouw) (xy man).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

homologe chromosomen

A

Twee chromosomen van een paar die gelijk zijn in lengte en vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gen

A

Deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor een of meer erfelijke eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

genoom

A

Alle DNA moleculen in een cel noem je het genoom van een organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

allel

A

Een variatie in de nucleotidenvolgorde van een gen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

genexpressie

A

Bij een gen wat aanstaat komt de eigenschap tot uiting in het fenotype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

homozygoot

A

Twee allelen die hetzelfde zijn voor een erfelijke eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

heterozygoot

A

Twee allelen die verschillen voor een erfelijke eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dominant allel

A

Een dominant allel komt altijd tot uiting in het fenotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

recessief allel

A

Dit allel komt alleen tot uiting in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly