Biologische factoren Flashcards

(35 cards)

1
Q

uitgangspunt

A

als crimineel geboren?
omgeving zwakker dan biologische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

controversiële traditie

A

heel ingrijpend, want wat als je het hebt? vermoorden? opsluiten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lombroso, 1876

A

uiterlijk = primitief? dan ben je crimineler
maar fouitieve causale relatie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bertillion: 1879-1880

A

Lombroso gebruikt als inspo
metingen, wie er buiten valt = crimineel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Goddard, 1914

A

Case study: familie Kallikak
mentale stoornissen: zwak begaafd, intelligentie wordt doorgegeven, dus indirect delinquentie ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kretschmer, 1946

A

lichaamstype gelinkt met psychiatrische problemen
1. asthenisch
2. atletisch
3. pyknisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sheldon, 1949

A

lichaamstype en temperament gelinkt
1. ectomorf
2. mesomorf -> 57% van criminelen
3. endomorf -> + mesomof = hogere kans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

probleem

A

deterministisch en reductionistisch
historisch misbruik
ethische kwesties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

biologische factoren

A
  1. leeftijd
  2. geslacht
    3.genen en erfelijkheid
  3. neurofysiologie en -psychologie
  4. syndromen
  5. temperament en arousal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

leeftijd

A

Age-crime curve
emerging adulthood
hoe ouder, hoe minder criminaliteit: maar fysiek en lichaamsbouw verklaart criminaliteit niet!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

emerging adulthood

A

jongvolswassenheid wordt uitgesteld
geen invloed op de curve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

geslacht

A

verschil in ontwikkeling pre-frontale cortex
mannen > vrouwen: mannen kiezen fight
maar stijgt, want vrouwen nemen meer deel aan het sociaal leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

soorten misdrijven die vrouwen plegen

A

neonaticide, drugs, brandstichting en vermogensdelicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

soorten misdrijven die mannen plegen

A

geweld, seksuele delicten, familicide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verwantschap

A

eeneiige tweeling, quasi identiek als je ze splits = zelfde gedrag
ook als je ze anders behandeld ontwikkelen ze dezelfde interesses
siblings en tweeeige twelingen: deels zelfde genen
geadopteerde kinderen: 0% dezelfde genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

intergenerationele criminaliteit

A

genen: 33-50% impact op crimineel gedrag
omgeving: 50-70% Impact

17
Q

genetische elasticiteit

A

opi-genetisch: genen sturen hoe je omgeving eruit gaat zien bv. keuze van vrienden
genetisch + keuze van sterk criminele omgeving = hoge risico op gedrag

18
Q

confounding variables

A

genen altijd in bepaalde context bestuderen
gen heeft impact op omgeving en omgekeerd

19
Q

genetische mutaties

A

warrior gene bestaat niet
MAOA-gen:
impact op neurotransmitters link met impulscontrole en verstrooidheid

20
Q

neurofysiologie en psychologie

A

lichamelijke veranderingen hangen samen met emotie
onderzoek in het brein

21
Q

Executieve funties

A

hoe we leven kunnen organiseren, zelfregulatie, inhibitie
hoe meer ontwikkeld: hoe beter als een persoon, hoe minder kans je crimineel wordt

22
Q

hersenletsel

A

door impact: leiden tot criminaliteit, woede uitbarstingen, inhibitie…
door zwangerschap
hersenontstekingen, epilepsie, tumor op prefrontale cortex…

23
Q

ziekte van huntington

A

erfelijke aandoening
degeneratief
afwijkingen in gedrag/motoriek
link met criminaliteit (tot ze hun motoriek verliezen)

24
Q

syndromen

A
  1. foetaal alcohol syndroom: beperkingen die kunnen leiden tot criminaliteit
  2. roken tijdens zwangerschap: toename in agressie bij kinderen
  3. klinefeltersyndroom: xxy of xyy
25
temperament
bepaald hoe we reageren op onze omgeving hoge mate van sensatie gerichtheid negatieve emotionaliteit: leiden tot aliënatie en irritatie
26
arousal
lage arousal: sensatie nodig om je levend te voelen want je bent stress bestendig neuronale elektrische activiteit van de hersenen onbevreesde mensen
27
dopamine
gelukshormoon invloed op risico antisociaal gedrag reactie op beloning en motivatie laag dopaminegehalte = verhoogd risico op crimineel gedrag gelinkt met drugsverslaving
28
serotonine
gelukshormoon regels= moeheid, eetlust, impulscontrole laag gehalte = impulsiever, agressief voedingspatroon heeft hier ook een impact op
29
testosteron
geslachtsontwikkeling hoog gehalte= crimineel gedrag want negatief invloed op agressief gedrag beïnvloed door hartslag, hoog T, laag arousal
30
cortisol
stresshormoon lage gehalte = hoger risico
31
bloedsuikerspiegel
dalen = agressiever
32
allergie
link, maar houdt weinig steek
33
voedingsadditieven
'E' leidt tot hyperactiviteit, maar kort door de bocht
34
vitaminegebrek
impact maar weer kort door de bocht
35
middelengebruik
drugs, medicatie... bijwerkingen die remmen wegnemen