psychologische factoren Flashcards

(29 cards)

1
Q

uitgangspunt

A

microniveau, focus op hoe bepaalde individuen (criminelen) denken + behandeling van crimineel gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

persoonlijkhied

A

hoe wij de dingens waarnemen en hoe we erover denken
vergroot aanleg voor crimineel gedrag
in het extreme = persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

1ste persoonlijkheidstypologie big 5: OCEAN

A

Openheid
Consciëntieusheid
Extraversie
Altruïsme
Neuroticisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2de persoonlijkheidstypologie: PEN-model

A

extrafersie
neuroticisme
psychoticisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3de persoonlijkheidstypologie: 3 factoren model

A

positief emotionaliteit
negatief emotionaliteit
constraint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

specifieke persoonlijkheidstrekken

A

impulsiviteit
narcisime
empathie: cognitieve en affectieve
kilheid: callous-unemotional

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

psychopathie

A

persoonlijkheidstrek
2 groepen van kenmerken:
1. in relaties functioneert
2. gedragsmatig functioneren + levensstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

intelligentie

A

vaardigheden om problemen op te lossen, te ordenen
IQ
1. performaal: abstract, redeneren
2. verband= woordenschat, geheugenfunctie
lage IQ = hogere pakkans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wechsler Adult Intelligence Scale

A

WAIS
gevalideerd en genomeerd
score vergeleken met een normgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cognities

A

manier van denken
denkpatronen: attitudes/opvattingen over bepaalde zaken
link tussen cognitie en crimineel gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Piaget ontwikkelingspatroon

A

1) sensomotorisch
2) pre-operationeel
3) concreet operationeel
4) formeel operationeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sensomotorisch

A

0-2 jaar
basis geheugen
zintuigelijk beleven
gedrag imiteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pre-operationeel

A

2-6 jaar
taalontwikkeling
symbolen herkennen
egocentrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

concreet operationeel

A

7-12 jaar
praktische probleemoplossing
logica
verschillende concrete begrippen begrijpen
bewustwording van mensen
basis empathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

formeel operationeel

A

12+
abstract
vooruitdenken
in verschillende contexten denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cognitieve distorsies

A

foute manier van denken, verstoringen van denkpatronen

17
Q

ontwikkelen van denkpatronen om je gedrag te verantwoorden (3 manieren)

A
  1. victim blaming
  2. vijandige attributiebias: iedereen is altijd tegen mij
  3. minimaliseren: ontmenselijken
18
Q

morele ontwikkeling

A

3 niveaus met elk 2 fases
hoe hoger je zit, hoe meer inzicht in rechtvaardigheid

19
Q

morele ontwikkeling: niveau 1 pre-conventioneel

A

jeugd-tiener
fase 1: gehoorzamen aan anderen om straffen te vermijden
fase 2: individualisme: eigen belang eerst

20
Q

morele ontwikkeling: niveau 2: conventioneel

A

16-18 jaar
fase 1: interpersoonlijke relaties, erbij willen horen
fase 2: zich aan de regels houden want we willen geen beperkingen krijgen door autoriteitsfiguur
-> beslissingen maken uit dit niveau

21
Q

morele ontwikkeling niveau 3: post-conventioneel

A

fase 1: handelen omdat het goed is voor het algemeen belang
fase 2: eigen waarden en normen bepalen en hieraan houden, sociale invloeden kunen echter een invloed hebben
-> niet iedereen behaalt dit

22
Q

emoties

A

psychologische reactie leidt tot fysieke uiting
gelinkt met criminaliteit
2 aspecten: emotiebeleving en emotieregulering

23
Q

emotiebeleving

A
  1. angst: ongepast reageren
  2. schuld+schaamtegevoelens: triggert antisociaal gedrag
  3. boosheid: frustratie-agressie hypothese en algemeen agressie model
24
Q

frustratie-agressie hypothese

A

iemand/iets staat in de weg van het doel

25
algemeen-agressie model
boosheid -> minder helder -> impulsen niet onder controle kunnen houden -> opwinding agressie is al de hele tijd aanwezig
26
emotieregulering
uiting van emoties functioneren ondanks jouw emotie flexibiliteit: past bij de context onder/over regulatie = problematisch
27
algemene psychopathologie vragenlijsten
forensische geestelijke gezondheidszorg diagnose te stellen/impact van therapie te evalueren
28
specifieke psychopathologievragenlijsten
op basis van algemene vragenlijsten er een vermoeden is van een concreet probleem, of dat vermoeden was er al probleem: nauwkeurig in kaart brengen
29