Bloed Flashcards

(56 cards)

1
Q

Extracellulaire matrix

A

Vloeibare ECM = bloedplasma
Zeer efficiënt transportmiddel
≠ bloedserum
- waterige oplossing van anorganische zouten, plasma-eiwitten en andere organische stoffen zoals aminozuren, vitaminen, hormonen
- plasma-eiwitten: oa bloedstollingseiwitten
=> finaal: fibrinogeen omgezet tot fibrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ECM met anti-coagulans

A
  • vloeistof = bloedplasma
  • witte bloedcellen en bloedplaatjes = buffy coat
  • rode bloedlichaampjes = hematocriet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ECM zonder anti-coagulans

A
  • vloeistof = bloedserum
  • fibrinogeen omgezet tot fibrine
  • fibrinebloedklonter (bloedcellen)
  • proces van bloedstolling of coagulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cellulaire component

A

Voorlopercellen in beenmerg en lymfoïd weefsel
Na uitrijpen naar bloedbaan
Rode bloedlichaampjes, witte bloedcellen en bloedplaatjes
Identificatie van bloedgerelateerde aandoeningen
- bloedstaal in cell counter (cytoflow)
=> aantal cellen per volume bloed (per bloedceltype)
- bloeduitstrijkje
= uitsmeren van een bloeddruppel op draagglaasje, drogen, fixeren en kleuren
=> bestuderen van morfologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Erythrocyten

A

= rode bloedlichaampjes
Biconcave schijfjes
Zonder kern, weinig organellen
Glycocalyx + bloedgroepen
Hemoglobine/Hb
Afbraak in milt, lever en beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Erythrocyten levensduur

A

120 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Erythrocyten functie

A

Transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Reticulocyten

A

Soort voorlopercellen, jonge erythrocyten
Beperkt in bloedbaan
Zeer basofiel cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Pathologie erythrocyten

A
  • Doornappelvorm (cel krimpt ineen) of hemolyse (cel barst/zwelt op)
  • Agglutinatie ipv Rouleauxvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Agglutinatie

A

Aaneenklontering van RBL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rouleauxvorming

A

Normale vorming
RBL in een rolletje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Erythrocytenafwijkingen

A
  • in aantal
  • in Hb-gehalte
  • in grootte
  • in vorm
  • Abnormale bestanddelen
    -> basofiele korreling
    -> Howell-Jolly lichaampje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Erythrocytenafwijking in aantal

A
  • anemie (te weinig RBL)
  • polyglobulinemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Erythrocytenafwijking in Hb-gehalte

A
  • hypochromie
  • hyperchromie
    ipv normochromie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Erythrocytenafwijking in grootte

A
  • anisocytose (RBL ongelijke grootte)
  • macrocyten
  • microcyten
    ipv normocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Erythrocytenafwijking in vorm

A
  • poikilocytose
  • ovalocyten
  • sferocyten
  • sikkelcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leukocyten

A

= witte bloedcellen
- Bolvormig
- Kern, organellen
- granulocytes en agranulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Leukocyten functie

A

Immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Afwijkingen leukocyten

A
  • leukopenia (te weinig WBC)
  • leukocytose (te veel WBC)
  • leukemie (te weinig normale WBC) (lymfoid of myeloid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Soorten granylocyten

A
  • neutrofielen
  • eosinofielen
  • basofielen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Granulocyten

A

= polymorfonucleairen
gekenmerkt door
- specifieke granules
- onregelmatige, gelobde kern
Functie: niet-specifieke immuniteit (= aangeboren immuniteit (innate immune system))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Neutrofielen

A
  • bolvormig
  • gesegmenteerde kern (staafvormige kern bij infectieziekten)
  • cytoplasma met granules:
    — 1/3: azurofiele granules = lysosomen
    — 2/3: specifieke granules met alkalisch fosfatase, bactericide stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Neutrofielen levensduur

24
Q

Functie neutrofielen

A

Fagocytose
- vooral bacteriën
Chemotaxis
- migratie naar infectieplaats via extrakastie/diapedese (gemedieerd door cytokines/chemokines)

25
Eosinofielen
- bolvormig - typisch brilvormige kern - cytoplasma met specifieke granules --- lysosomes met oa alkalisch fosfatase, ribonuclease, langwerpig kirstalloid (bevat major basic protein, zeer basisch/eosinofiel) - grote aantallen in luchtwegen en spijsvertering (lamina propria)
26
Eosinofielen levensduur
1-2 weken
27
Eosinofielen functie
fagocytose chemotaxis - migratie naar infectieplaats via extravagantie/diapedese (gemedieerd door cytokines/chemokines) bij worminfecties en allergische ontstekingsreacties - opruimen AG-AL-complexen
28
Basofielen
- bolvormig - gelobde gemaskeerde kern - cytoplasma met specifieke granules --- grote granules, sterk basofiel (metachromatisch) --- met histamine (vasodilatatie) - heparine (anti-coagulans) - leukotrienen (contractie gladde spieren luchtwegen) - chemotactische factoren voor eosinofielen en neutrofielen
29
Basofielen levensduur
meerdere maanden
30
basofielen functie
Rol in ontstekingsreacties en allergische reacties
31
Agranulocyten
gekenmerkt door - geen specifieke granules - één regelmatige gevormde kern - functie: niet-specifieke en specifieke immuniteit = verworven immuniteit (acquired immune system)
32
Soorten agranulocyten
- lymfocyten - monocyten
33
Soorten lymfocyten
- T-lymfocyten - B-lymfocyten - natural killercellen (NK-cellen) of nulcellen
34
Lymfocyten
- bolvormig - grote, heterochromatische, donkere kern - grote nucleoplasmatische index (weinig cytoplasma) - bij activatie: sterke toename van cytoplasma, RER en vrije ribosomen - specifieke oppervlakte-eiwitten (cluster of differentiation/designation = CD): immunotypering - cytoplasma met azurofiele granules of lysosomen - voorkomen in bloedbaan en lymfoïde organen
35
Lymfocyten levensduur
dagen tot weken (B) maanden tot jaren (T)
36
lymfocyten functie
specifieke immuniteit (uitschakelen van lichaamsvreemde stoffen of antigenen)
37
lymfocyten pathologie
lymfoom
38
B-lymfocyten
5-20% van de lymfocyten in de bloedbaan (kortlevend) vooral in lymfoïde organen aanwezigheid van specifieke oppervlakte-eiwitten - CD20 - B-celreceptoren (immunoglobulines) rijping in beenmerg
39
B-lymfocyten functie
humorale immuniteit = uitschakelen van antigenen dmv antilichamen (AL) of immunoglobulines (Ig) -- activatie en differentiatie tot plasmacel => aanmaak van Ig's => vorming AG-AL-complex -- vorming van geheugencellen
40
T-lymfocyten
80-90% van de lymfocyten in de bloedbaan (langlevend) ook circulerend in lymfoïde organen aanwezigheid van specifieke oppervlakte-eiwitten - CD3 (alle T), CD4 (helper en suppressor), CD8 (cytotoxisch) - T-celreceptoren - rijping in beenmerg en thymus
41
T-lymfocyten functie
cellulaire immuniteit = uitschakelen van antigenen via specifieke reacties -- activatie, proliferatie en differentiatie tot effectorgel: T-helpercellen (CD4), T-suppressorcellen (CD4), cytotoxische T-cellen (CD8) -- vorming van geheugencellen
42
natural killercellen (NK-cellen) of nulcellen
= lymfocyten die T- of B-kenmerken missen - grote, gekorrelde lymfocyten - aanwezigheid van specifiek oppervlakte-eiwit CD56
43
nulcellen functie
doden van pathogenen (tumorcellen, virus-geïnfecteerde cellen) zonder tussenkomt/activatie van T- of B-lymfocyten
44
Monocyten
bolvormig groot boon- tot hoefijzervormige kern minder dens chromatine veel lysosomen in cytoplasma
45
Monocyten functie
verlaten bloedbaan (al na enkele dagen) via diapedese naar verschillende weefsels voor fagocyerende functie: - histiocyten (eigenlijk BW) - stofcellen (in luchtwegen) - Küpffercellen (in lever) - osteoclasten -> mononucleair-fagocytensysteem MPS
46
Monocyten levensduur
kort in bloedbaan langer in weefsels
47
Thrombocyten
= bloedplaatjes cytoplasmafragmenten van megakaryocyt zonder kern en organellen glycocalyx
48
Thrombocyten levensduur
8-10 dagen
49
Thrombocyten bouw
Granulomeer: centraal, donker - lysosomen met bactericide stoffen - specifieke granules met stollingsfactoren oa thromboplastine, fibrinogeen, serotonine, plaatjesfactor IV, von Willebrand-factor VIII, PDGF hyalomeer: perifeer, helder - contractiele filamenten (contractie bij stolling) - microtubuli (microtubulaire ring voor vorm)
50
Thrombocyten functie
vorming van thrombus bij bloedstolling (aggregatie en vrijzetten van oa fibrinogeen)
51
Hematopoiese
= nieuwvorming van bloedcellen uit stamcellen continue proces hematopoietische centra: foetus vs volwassenen start = gemeenschappelijke, multipotentie of hematopoietische stamcel myeloid en lyfmoïde lijn
52
Myeloid en erythroïde/megakaryocytaire progenitors
- volledige ontwikkeling in beenmerg tot erythrocyten, megakaryocyten, granulocyten en monocyten - wijziging morfologie: celvolume daalt, kleinere kern, cytoplasma neemt toe, heterochromatine neemt toe, ribosomen nemen af, basofilie nemen af
53
Lymfoïde progenitors
B-lymfocyt: ontwikkeling en rijping in beenmerg T-lymfocyt: ontwikkeling en rijping in beenmerg en thymus weinig wijzigingen morfologie antigen-onafhankelijke deling en rijping in primaire lymfoïde organen - antigen-afhankelijke rijping in secundaire lymfoïde organen zoals milt, lymfeknopen, tonsillen en amandelen (ook AG-presentatie)
54
Soorten beenmerg
Rode beenmerg Gele beenmerg
55
Rode beenmerg
= hematopoetisch actieve beenmerg stroma: reticulair bindweefsel (reticulumcellen en reticulinevezels) - 80-90% hematopoietische cellen: 2-4x meer cellen van de witten dan van de rode bloedreeks - 10-20% reticulumcellen, witte vetcellen, macrofagen, botcellen - sinusoïde capillairen - enkel nog in platte beenderen zoals schedel, borstbeen, bekkenkam en in epifysen van pijpbeenderen
56