Blok 7 Flashcards

(32 cards)

1
Q

Consequentialisme

A
  • Gevolgen/consequenties van handelen staan centraal
  • Handelingen zijn moreel juist of verkeerd (goed of kwaad) afhankelijk van de uitkomsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kritiek op utilisme

A
  • Levert soms contra-intuïtieve uitkomsten
  • Kan conflicteren met waarden
  • Kunnen verschillende gevoelens van pijn en plezier wel met elkaar vergeleken worden?
  • Wat te doen met immorele gevoelens?
  • Is het utilisme niet te veeleisend?
  • Kun je gevolgen wel voorzien?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Deontologie

A
  • Niet de gevolgen, maar het karakter of de aard van een handeling telt
  • Sommige handelingen zijn moreel verplicht of verboden, ongeacht de gevolgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Intention to treat (ITT)

A
  • Statistische benadering in klinische onderzoeken en experimentele studies
  • Behoudt randomisatie en oorspronkelijke groepstoewijzing
  • Analyseert deelnemers op basis van oorspronkelijke toewijzing, ongeacht voltooiing of uitval
  • Mogelijke beperkingen: Onderschatting van behandelingseffect bij aanzienlijke uitval of niet-naleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Per protocol analyse (PPA)

A
  • Analyseer alleen de proefpersonen die de behandeling ook gevolgd hebben
  • Afgevallen personen worden uitgesloten
  • Bij cross-over naar een andere groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ITT vs PPA

A
  • ITT als regel beschouwd als de primaire analyse
  • Soms is dit te simplistisch want beide analyses beantwoorden verschillende vragen
    o ITT: wat gebeurt er als je mensen op een specifiek dieet zet
     Onafhankelijk van de vraag of ze het ook volgen
    o PPA: wat gebeurt er als mensen een specifiek dieet ook echt volgen?
  • Moet vooraf vastgelegd in trial register
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

post-hoc analyse

A

analyse die achteraf na het beëindigen van de studie gebeurt, zonder dat dit in het protocol was vastgelegd. De waarde hiervan is daarom beperkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cross-sectionele studie

A
  • Meet variabelen (blootstelling en uitkomst) tegelijkertijd
    o Met elkaar in relatie proberen te brengen
  • Bewijst niks over de richting van het effect
    o Welke de oorzaak is en welke het gevolg niet te bewijzen
  • Exposure and outcome at the same tim
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cohort studie

A
  • Exposure –> outcome
  • Beginnen bij de blootstelling
    o Volgen het wel of niet ontwikkelen van de uitkomst over de tijd
  • Bij voorkeur prospectief
    o Starten voor de ziekte ontstaat
  • Kan soms ook retrospectief
    o Cohort identificeren in het verleden en deze ‘volgen over de tijd’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Case-control studie

A
  • Exposure <– outcome
  • Begin met: ‘Cases’ en ‘Controls’
  • Voor alle proefpersonen historie nazoeken
    o Wel of geen straling, wel of geen obesitas, etc.
    o Problematisch: je kan niet precies meten wat er vroeger gebeurd is
     Methodologisch minder sterk, geen controle over de meting
  • Vooral nuttig design bij:
    o Zeldzame aandoeningen
    o Aandoeningen die heel langzaam ontwikkelen
     Prospectief te tijdrovend
  • Belangrijkste uitdagingen
    o Hoe een controlegroep samen te stellen die vergelijkbaar is op alle punten, behalve de blootstelling
    o Hoe de blootstelling in het verleden vast te stellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nadelen observationeel onderzoek

A
  • Observationeel methodologisch minder sterk dan RCT
  • Je vind relaties, maar daaruit oorzaken bepalen is heel lastig
    o Correlation does not imply causation
  • Causale verbanden uit observationele data lastig te concluderen
    o In principe experimenten voor nodig
     Veel beter ander verklaringen uit te sluiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Helsinki Declaration

A
  • Testen tegen de best bewezen interventie
  • Onderzoekers doen dit echter vaak niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Double blind

A

Double blind is een term die gebruikt wordt om 3 groepen te blinderen: Patiënten, Behandelend arts en Effect-beoordelaar (is vaak de patiënt of de behandelend arts)
- Over deze groepen moet je nadenken of je ze moet blinderen
- Blinderen is echter niet bij elke studie nodig
 Onderzoekers zijn niet geblindeerd. Dan weten ze niet wat ze onderzoeken, niet heel betrouwbaar….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

X blind

A
  • Blindering kan van single tot aan quadruple bestaan
  • Er bestaan namelijk vijf groepen: deelnemers, arts, effect-beoordelaar, data-verzamelaar en data-analist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom moet we blinderen bij een patiënt?

A
  • Invloed op fysieke of psychologische respons
     Betere uitkomst in interventiegroep
     Voldoen aan verwachtingen
  • Slechtere uitkomst in controlegroep
     Therapietrouw
     Zoeken alternatieven
     Verlaten trial
  • Als patiënten niet ingedeeld zijn in de interventiegroep zullen ze minder goed aan de
    trial meedoen en patiënten in de interventiegroep kunnen zeggen dat het werkt omdat ze denken dat ze een effect moeten merken
     Door goed blinderen kan je dit voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom moet we blinderen bij een behandelende arts?

A
  • Intentie/mening door laten schemeren
     Arts heeft ook een mening over welke interventie het beste is
  • In groepen verschillend (arts kan verschillen veroorzaken door zijn kennis)
     Co-interventies
     Dosis aanpassen
     Deelnemers niet includeren
     Aan- of ontmoedigen door te gaan in trial
17
Q

Waarom moet we blinderen bij een effect beoordelaar?

A
  • Ongelijke beoordeling
     Je wilt dat wat je doet simpelweg werkt
  • Effect beoordelaar moet ALTIJD geblindeerd zijn
18
Q

Noodzaak voor blinderen (altijd nodig/mogelijk?)

A
  • Afhankelijk van uitkomstmaat
    o Subjectief/objectief (bv. All cause vs. cardiovasculaire mortaliteit geen blindering)
  • Bijwerkingen niet te blinderen*
    o Actieve of passieve placebo’s: ook droge mond geven (net als echte medicijn)
  • Hoge mate van effectiviteit: unblinding**
    o Je merkt duidelijk effect en weet dus in welke groep je zit
  • Soms juist niet blinderen
    o Pijnverschil bloed prikken oor vs. duim
19
Q

Transformatiekracht van medische technologie

A
  • De invloed die technologieën kunnen uitoefenen op de wereld, inclusief onszelf
  • Invloed op
    o Begrip van ziekte en gezondheid
    o Arts-patiënt relatie en hun identiteit
    o De organisatie van de gezondheidszorg
20
Q

Holistische ziekteleer

A
  • (het geheel is meer dan de som der delen)
  • Maakt een patiënt uniek; alle factoren zijn van belang voor de ziekte
  • Veel aandacht voor de individuele patiënt
21
Q

Vanaf 17e eeuw (1)

A
  • Ontwikkeling van een nieuw ziektebegrip
  • Lichamen werken als machines (Descartes)
  • Zieke lichamen: het vastlopen van de machine
  • Zoeken naar het radertje dat niet goed functioneert
  • Het draait juist om de delen (en het geheel is niet meer dan de delen)
  • Geen holisme, maar reductionisme
22
Q

Invloed van de stethoscoop (1)

A
  • 1 specifieke plek
  • lokaal en statisch en hetzelfde
  • niet compleet individueel
  • overkomsten tussen patiënten
23
Q

Medische laboratorium (1)

A
  • Microscoop
  • bacteriologische revolutie
  • Opkomst celbiologie
  • specifieke eigenschappen per ziekte
24
Q

Identiteit van de arts (2)

A
  • Arts ging van prater naar detective
  • Taakverdeling –> andere patient-arts relatie
25
De arts-patiënt relatie (3)
- Van praten naar bestuderen - subjectieve klachten --> objectieve klachten - patiënt materiaal: de persoon is minder belangrijk dan het (zieke) lichaam
26
Objectief
- Thermometer verandert de subjectiviteit van de patient maar ook van de arts - Instrumenten spreken vereist kunde intepretatie en consensus - Weer verdere transformatie van de indentiteit van de arts
27
Organisatie van de gezondheidszorg (4)
- Minder arts patient relatie --> zusters fysieke hulp en arts bestudeert het lichaam - Specialismes ontstaan - WO2 creert veel medische technologie (ijzeren long)
28
Nieuwe ethische zorgen (5)
- Medische macht en medische ethiek - Technologie bedreigt de ethische zorgen
29
Technologie neutraal of actor?
- Neutraal: passief product - Actor: beheert ons en invloed, MAAR kan verbeteren en men heeft controle
30
Wat doet technologie?
- ethische dilemma's - medieert werkelijkheid - onbedoelde en onvoorziene effecten (antibiotica --> resistentie) - Stuurt gedrag - Nieuwe normen - Verandert concepten - Relaties en verantwoordelijkheid
31
Epidemiologie
Vóórkomen van verspreiding ziekten
32
Nadelen observationeel onderzoek
- Observationeel methodologisch minder sterk dan RCT - Je vind relaties, maar daaruit oorzaken bepalen is heel lastig - Causale verbanden uit observationele data lastig te concludere