bundel voc p 15-16 Flashcards
(103 cards)
1
Q
het lichaam
A
der körper
2
Q
het gezicht
A
das gesicht
3
Q
het hoofd
A
der kopf
4
Q
het hoofd schudden
A
den kopf schütteln
5
Q
het haar
A
das haar
6
Q
de snor
A
der schnurrbart
7
Q
de baard
A
der bart
8
Q
het oog
A
das auge
9
Q
het linkeroog
A
das linke auge
10
Q
het rechteroog
A
das rechte auge
11
Q
het oor
A
das ohr
12
Q
de mond
A
der mund
13
Q
de neus
A
die nase
14
Q
de neus snuiten
A
sich die nase putzen
15
Q
de hals, keel
A
der hals
16
Q
de schouder
A
die schulter
17
Q
de borst
A
die brust
18
Q
de buik
A
der bauch
19
Q
de rug
A
der rücken
20
Q
de arm
A
der arm
21
Q
vinger
A
der finger
22
Q
de duim
A
der daumen
23
Q
het been
A
das bein
24
Q
de knie
A
das knie
25
de voet
der fuSS
26
de teen
der zeh
27
het hart
das herz
28
de zenuw
der nerv
29
de tegenstander
der gegner
30
de voorstander
der befürworter
31
het bezwaar
der einwand
32
bezwaren hebben
einwände erheben
33
tegen
gegen
34
het respect voor
die achtung vor / der respekt vor
35
moppen vertellen
witze machen
36
iets belachelijk maken
über etwas witze machen
37
het lijk
die leiche
38
de maatschappij
die gesellschaft
39
het feit
die tatsache
40
afwijzen
ablehnen
41
iets bezichtigen
sich etwas ansehen
42
lukken
gelingen
43
mislukken
misslingen
44
enthousiast
begeistert
45
angstaanjagend
erschreckend
46
verwerpelijk
verwerflich
47
tegelijkertijd
zugleich
48
liefst
vozugsweise
49
het draait om geld
es geht ums geld verdienen
50
ik voel me slecht
mir wird schlecht
51
ik word boos
es macht mich ärgerlich
52
daaran heb ik niet meer toe te voegen
dem habe ich nichts hinzuzufügen
53
de goedkeuring geven
sein einverständnis geben
54
ik voel me niet zeker, ik ben niet overtuigd
I
| ch bin mir nicht sicher
55
de tand
der zahn
56
de kiespijn
die zahnschmerzen
57
de injectie
die spritze
58
bewusteloos
ohnmächtig
59
dat is toch niet mogelijk
das kann doch nicht wahr sein
60
dat kan toch niet
das gibt's doch nicht
61
dat kan ik nauwelijks geloven
das glaube ich kaum
62
dat klinkt wel overtuigend, maar
das klingt zwar sehr überzeugend, aber...
63
nee, zeg!
na, sowas?
64
walgelijk
ekelhaft
65
ik vind het akelig
es ist mir unheimlich
66
hij heeft medelijden met haar
sie tut ihm leid
67
hoe zie jij eruit?
wie siehst du denn aus?
68
die heeft een knap kapsel
die hat aber eine tolle frisur
69
die is echt knap
die ist aber hübsch
70
die ziet er goed/knap uit
der sieht sehr gut aus!
71
vind jij dat?
findest du?
72
mij maakt het niet zoveel uit hoe iemand eruit ziet.
mir ist es ziemlich egal, wie einer aussieht
73
wat een schatje
so'n süSSes kind.
74
niet mijn smaak, niet mijn type
nicht mein typ.
75
een charmant meisje
reizendes mädchen!
76
hij is aantrekkelijk
er ist attraktiv
77
tja, die is niet mis.
na, der sieht nicht schlecht aus.
78
te gek
total bescheuert.
79
de lichaamsverzorging
die körperpflege
80
de schoonheidsverzorging
die kosmetik
81
de huid
die haut
82
het scheerapparaat
der rasierapparat
83
de nagel
der fingernägeln
84
nagelbijten
an den fingernägeln kauen
85
zijn nagels lakker
sich die fingernägel lackieren
86
(uit) testen
ausprobieren
87
scheren
rasieren
88
de zeep
die seife
89
inzepen
einseifen
90
het parfum
das parfum / parfüm
91
parfum gebruiken
parfümieren
92
de olie
das öl
93
met olie insmeren
einölen
94
de kleur
die farbe
95
kleuren (ww)
färben
96
het kapsel
die frisur
97
haar kappen
frisieren
98
de kapper
der friseur
99
ik douche me
ich dusche mich
100
ik was mijn hande
ich wasche mir die hände
101
je neemt een bad
du badest dich
102
je poetst je tanden
du putzt dir die zähne
103
hij kamt zijn haar
er kämmt sich die haare
