bundel voc p7-8 Flashcards
(104 cards)
1
Q
nauwelijks
A
knapp
2
Q
de tijd na het werk, de rust
A
der feierabend
3
Q
trots zijn op
A
stolz sein auf
4
Q
het nageslacht, de kinderen
A
der nachwuchs
5
Q
de geboorte
A
die geburt
6
Q
het ziekenhuis
A
das krankenhaus
7
Q
het zelfvertrouwen
A
das selbstvertrauen
8
Q
opvliegend
A
aufbrausend
9
Q
de tweelingbroer
A
der zwillingsbruder
10
Q
luidruchtig
A
laut
11
Q
ijdel
A
eitel
12
Q
het huis verlaten
A
ausziehen
13
Q
hulpvaardig
A
hilfsbereit
14
Q
plagen
A
ärgern
15
Q
aanhankelijk
A
anhänglich
16
Q
vriendelijk
A
net/freundlich
17
Q
onvriendelijk
A
unfreundlich
18
Q
sympathiek
A
sympathisch
19
Q
onsympathiek
A
unsympathisch
20
Q
vrolijk
A
lustig/froh
21
Q
triest
A
traurig
22
Q
gezellig
A
gemütlich
23
Q
ongezellig
A
ungemütlich
24
Q
rustig
A
ruhig
25
zenuwachtig
nervös
26
gevoelig
sensibel
27
ongevoelig
gefühllos
28
slim
intelligent
29
dom
dumm
30
interessant
interessant
31
vervelend
langweilig
32
spaarzaam
sparsam
33
vrijgevig
groSSzügig
34
het bijgeloof
der Aberglaube
35
bijgelovig
abergläubisch
36
de munt
die Münze
37
de geluksbrenger
der glücksbringer
38
geluksgetal
die glückszahl
39
de ladder
die leiter
40
de kat
die katze
41
de trouwdag
der hochzeitstag
42
het bruidspaar
das brautpaar
43
de jenever
der schnaps
44
lui
faul
45
trouwen
heiraten
46
het huwelijk
die ehe
47
groeien
wachsen
48
dieren
tiere
49
zout strooien
salz verschütten
50
ruzie maken
sich streiten
51
het geluk
das glück
52
het ongeluk
das unglück
53
de spiegel
der spiegel
54
scheel kijken
schielen
55
wensen
wünschen
56
de wens
der wunsch
57
het vuur
das feuer
58
de astrologie
die astrologie
59
de horoscoop
das horoskop
60
de invloed
der einfluss
61
waarnemen
beobachten
62
de ster
der stern
63
de planeet
der planet
64
gebeuren
vorgehen
65
de gebeurtenis
der vorgang
66
de wet
das gesetz
67
betrouwbaar
zuverlässig
68
de betrouwbaarheid
die zuverlässigkeit
69
teder
zärtlich
70
de tederheid
die zärtlichkeit
71
los
locker
72
de nonchalance
die lockerheit
73
succesvol
erfolgreich
74
het succes
der erfolg
75
de tegenspoed
das missgeschick
76
verwarren
verwirren
77
op de tanden bijten
die zähne zusammenbeiSSen
78
haten
hassen
79
nadenken
nachdenken
80
bedachtzaam
nachdenklich
81
goed met elkaar overeenkomen
gut miteinander auskommen
82
verwend
verwöhnt
83
verwaand
eingebildet
84
eerlijk
ehrlich
85
de eerlijkheid
die ehrlichkeit
86
iem. iets verwijten
jemandem etwas vorwerfen
87
iem. uitsluiten
jemand ausschlieSSen
88
gelijk hebben
recht haben
89
het vooroordeel
das vorurteil
90
arrogant
arrogant
91
de arrogantie
die arroganz
92
de uitvluch
die ausrede
93
tegen de wil in
widerwillig
94
schuchter
schüchtern
95
de schuchterheid
die schüchternheit
96
glimlachen
lächeln
97
gek
verrückt
98
zonder remmingen
hemmungslos
99
De waarnemer
Der beobachter
100
het valt me zwaar
es fällt mir schwer
101
het lukt (niet)
es klappt (nicht)
102
het is om het even
es ist egal
103
het werkt op mijn zenuwen (2)
es nervt mich, es geht mir auf die nerven
104
het bevalt me
es gefällt mir
