bundel voc p17-18 Flashcards
(138 cards)
1
Q
de verslaving
A
die sucht
2
Q
verslaafd zijn
A
süchtig sein
3
Q
de afhankelijkheid
A
die abhängigkeit
4
Q
afhankelijk van drugs
A
drogenabhängig
5
Q
afhankelijk van geneesmiddelen
A
tablettenabhängig
6
Q
het drugsverbruik
A
der drogenkonsum
7
Q
het verdovend middel
A
das rauschgift
8
Q
het bewustzijn
A
das bewusstsein
9
Q
de metropool
A
die metropole
10
Q
het signaal
A
das signal
11
Q
de preventie
A
die prävention
12
Q
de voorkoming
A
die vorbeugung
13
Q
de voorlichting
A
die aufklärung
14
Q
het effect
A
der effekt
15
Q
de prikkel
A
der reiz
16
Q
heimelijk
A
heimlich
17
Q
ruiken
A
riechen
18
Q
verraden
A
verraten
19
Q
te veel vragen van
A
überfordern
20
Q
consumeren
A
konsumieren
21
Q
het verbruik
A
der konsum
22
Q
de consument
A
der konsument
23
Q
bevredigen
A
befriedigen
24
Q
de bevrediging
A
die befriedigung
25
op het slechte pad geraken
auf die schiefe bahn geraten
26
schaamteloos
ohne scheu und scham
27
van drugs afkomen
von drogen loskommen
28
therapie
die therapie
29
experimenteren
experimentieren
30
het experiment
das experiment
31
de kliniek
die klinik
32
de ontwenningskuur
der entzug
33
de voorwaarde
die voraussetzung
34
de kick
der kick
35
de gevangenis
das gefängnis
36
overwinnen
überwinden
37
de overwinning
die überwindung
38
volhouden
durchhalten
39
fascineren
faszinieren
40
de fascinatie
die faszination
41
de getroffene
der betroffene
42
de elektronische brievenbus
die mailbox
43
de e-mail
die E-Mail
44
de factor
der faktor
45
onmiddelijk
unmittelbar
46
virtueel
virtuell
47
reëel
real
48
de werkelijkheid
die realität
49
intiem
intim
50
het overgewicht
das übergewicht
51
de reclame-industrie
die werbeindustrie
52
de eetstoornis
die eSSStörung
53
het dieet
die diät
54
dieet volgen
eine diät machen
55
goed gezind zijn
gut gelaunt sein
56
iets onder controle krijgen
etwas in den griff bekommen
57
overgeven
erbrechen
58
de tong
die zunge
59
de lip
die lippe
60
de navel
der nabel
61
de tandarts
der zahnarzt
62
de spier
der muskel
63
de verlamming
die lähmung
64
de naald
die nadel
65
de knop
der knopf
66
het poeder
der/das puder
67
de zak
die tüte
68
het zakje
das tütchen
69
eerst
zunächst
70
anders
sonst
71
andere
sonstige
72
beslist
unbedingt
73
evenwel
allerdings
74
runnen
betreiben
75
sieraden
der schmuck
76
het sieraad
das schmuckstück
77
versieren
schmücken
78
de pijn
der schmerz
79
pijnlijk
schmerzhaft
80
ontbreken
mangeln
81
het gebrek
der mangel
82
verwonden
verletzen
83
de verwonding
die verletzung
84
de gewonde
der verletzte
85
besmetten
infizieren
86
de besmetting
die infektion
87
kennen
kennen
88
de kennis
die kenntnis
89
organiseren
veranstalten
90
de manifestatie
die veranstaltung
91
voelen
empfinden
92
gevoelig
empfindlich
93
mooi
schön
94
mooier maken
verschönern
95
hoog
hoch
96
verhogen
erhöhen
97
de griep
die grippe
98
de kramp
der krampf
99
de maagklacht
die magenbeschwerde
100
de polsslag
der puls
101
de polsslag meten
den puls nehmen
102
de neusdruppels
die nasentropfen
103
hoesten
husten
104
slikken
schlucken
105
oorpijn hebben
ohrenschmerzen haben
106
overgeven
sich übergeben
107
een geneesmiddel voorschrijven
ein medikament verschreiben
108
door een dokter voorgeschreven
ärztlich verschrieben
109
ontsteken
entzünden
110
de ontsteking
die entzündung
111
zweten
schwitzen
112
het zweet
der schweiSS
113
ik voel me niet goed
ich fühle mich nicht wohl
114
ik heb het koud
mir ist kalt
115
ik heb hoofdpijn
mein kopf tut weh
116
ik voel me beter
es geht mir besser
117
veel beterschap
gute besserung
118
het medicijn (2)
das arzneimittel, das medikament
119
de geneeskunde
die medizin
120
het litteken
die narbe
121
het gewricht
das gelenk
122
de (bijen) steek
der (bienen) stich
123
jeuken
jucken
124
verbranden
verbrennen
125
duizelig
schwindlig
126
geschikt
geeignet
127
zeker
gewiss
128
slecht, misselijk
übel
129
ik word misselijk
mir wird übel
130
hees
heiser
131
de enkel
der knöchel
132
verwonden
verwunden
133
verwonding
die verwundung
134
de wonde
die wunde
135
ik heb mijn voet verstuikt
ich habe mir den fuSS verrenkt
136
je hebt je knieen gekwetst
du hast dir die knie verletzt
137
hij heeft zijn arm gebroken
er hat sich den arm gebrochen
138
ze heeft haar duim verbrand
sie hat sich den daumen verbrannt
