Bundel VOC p1-2 Flashcards

(125 cards)

1
Q

het gevoel

A

die Empfindung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verwijlen

A

weilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de doelgerichte

A

die zweckgebundene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bezigheid

A

tätigkeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in toom houden

A

im Zaume halten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de mossel

A

die Muschel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het reekalf

A

das Rehkitz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de hengelaar

A

der Angler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de wegwerpfles

A

die Einwegflasche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

mensen met een gelijkaardige aanleg

A

ähnlich Veranlagte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de opvolger

A

der Nachfolger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

door de wind weggeblazen, in vergetelheid geraakt

A

vom Winde verweht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de rots

A

der Fels (en)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de baai

A

die Bucht (en)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de golf

A

die Welle (n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het schuim

A

der Gischt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de noordzee

A

die Nordsee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het strand

A

der Strand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de duin

A

die Düne (n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de wei

A

die Wiese (n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de douche

A

die Dusche (n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het wiel, de fiets

A

das Rad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

het fietspad

A

der Radweg (e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

vissen (werkwoord)

A

angeln

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de hal
die Halle
26
het overdekte zwembad
das Hallenbad
27
het bos
der Wald
28
de punt
die Spitze
29
de top van een berg
die Bergspitze
30
verwennen
verwöhnen
31
soms
manchmal
32
ademen
atmen
33
verminderen
ermäSSigen
34
de korting
die ErmäSSigung
35
de rondrit
die Rundfahrt
36
gebruiken
nutzen
37
talrijk
zahlreich
38
ontmoeten
begegnen
39
de ontmoeting
die Begegnung
40
het uitzicht
der Ausblick
41
de moeite
die Mühe
42
het avontuur
das Abenteuer
43
iets tentoonstellen
etwas ausstellen
44
de tentoonstelling
die Ausstellung
45
een speciale tentoonstelling
die Sonderausstellung
46
de dijk
der Deich
47
voormalig
ehemalig
48
eertijds
damals
49
verblijven
sich aufhalten
50
het verblijf
der Aufenthalt
51
de zoektocht
die Suche
52
geuren
duften
53
de burcht
die Burg
54
zonder
ohne
55
verliezen
verlieren
56
het verlies
der Verlust
57
leiden
führen
58
de (rond) leiding
die Führung
59
wensen
wünschen
60
de wens
der Wunsch
61
op aanvraag
auf Wunsch
62
(aan) melden
anmelden
63
de aanmelding
die Anmeldung
64
de bui
der Schauer
65
de zon
die Sonne
66
zonnig
Sonnig
67
de zonneschijn
der Sonnenschein
68
schijnen
scheinen
69
het onweer
das Gewitter
70
onweerachtig
gewittrig
71
vooraf
vorher
72
im Laufe des Tages
in de loop van de dag
73
laat
spät
74
droog
trocken
75
de wolk
die Wolke
76
verwachten
erwarten
77
laag
niedrig
78
hoog
hoch
79
hoger
höher
80
het uur
die Stunde
81
het zuiden
der Süden
82
zuidelijk
südlich
83
de kracht
die Kraft
84
krachtig
kräftig
85
bereiken
erreichen
86
matig
mäSSig
87
de maan
der Mond
88
het is mogelijk
es dürfte
89
de bioscoop
das Kino
90
de brief
der Brief
91
met de kaarten spelen
Karten spielen
92
het gazon maaien
den Rasen mähen
93
de postzegel
die Briefmarke
94
het gebak
der Kuchen
95
taart bakken
einen Kuchen bachen
96
de kroeg
die Kneipe
97
het concert
das Konzert
98
bezoeken
besuchen
99
planten
pflanzen
100
de disco
die Disko
101
de bovolking
die Bevölkerung
102
vieren
feiern
103
de feestdag
der Feiertag
104
het park
der Park
105
de vreugde
die Freude
106
doorbrengen
verbringen
107
in de plaats van
statt
108
de aanwijzing
die Anleitung
109
de houding
das Verhalten
110
knutselen
basteln
111
verzamelen
sammeln
112
overeenstemmen met
entsprechen
113
zeer zeker
allerdings
114
de tuin
der Garten
115
hoe ... des te
je ... desto
116
gek
verrückt
117
In de loop van de dag
Im laufe des tages
118
ik bezoek graag burchten
ich besuche gern burgen
119
niets speciaal
nicht besonders
120
eigenlijk wel
eigentlich schon
121
natuurlijk
klar
122
ik ben gek op strand en zee
ich schwärme für strand und meer
123
mijn hobby is zeilen
mein hobby ist segeln
124
aan de noordzee
an der nordsee
125
In de loop vd dag
Im Laufe des tages