C'est Moins C'est Mieux Flashcards

(69 cards)

1
Q

de klimaatverandering / het klimaat

A

le changement climatique / le climat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

broeikasgassen

A

des gaz à effet de serre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een laag

A

une couche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de warmte van de zon bewaren

A

garder la chaleur du soleil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de industriële revolutie

A

la révolution industrielle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een verhoging, stijging / verhogen , stijgen

A

une augmentation / augmenter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

geconcentreerd

A

dense

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de opwarming van de aarde veroorzaken / opwarmen

A

provoquer le réchauffement de la planète / réchauffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het (water)peil van de oceanen

A

le niveau des océans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

naar boven klimmen

A

grimper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zijn woning verlaten

A

quitter son logement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de regen

A

la pluie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de droogte

A

la sécheresse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een weerfenomeen (bv. onweer, sneeuw, zon ..)

A

un événement climatique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een tropische ziekte

A

une maladie tropicale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zich ontwikkelen

A

se développer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de woestijn / de verwoestijning

A

le désert / la désertification

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

aan terrein winnen, uitbreiden

A

gagner du terrain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een plantensoort / diersoort

A

une espèce végétale / animale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

handelen, optreden, actie ondernemen

A

agir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de planeet behouden

A

préserver la planète

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een daad stellen, een gebaar maken

A

poser un geste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

dagelijks (adjectif / adverbe)

A

quotidien / quotidiennement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

zijn ecologische voetafdruk verminderen

A

réduire son empreinte écologique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
begrenzen
limiter
26
een gasuitstoot / uitstoten
une émission de gaz/ émettre
27
consumeren / de consumptie / een consument
consommer / la consommation / un consommateur
28
vernieuwbare energie
des énergies renouvelables
29
strijden tegen
Lutter contre
30
de renovatie / renoveren
la rénovation / rénover
31
bevoordelen, verkiezen, voorrang geven aan
privilégier
32
het openbaar vervoer
les transports en commun
33
deeltransport
les transports partagés
34
verspillen / de verspilling
gaspiller / le gaspillage
35
afval
des déchets
36
huishoud
ménager, ménagère
37
zich aanpassen aan
s’adapter à
38
vervangen door
remplacer par
39
produceren / een product
produire / un produit
40
een inwoner
un habitant
41
gebruiken
utiliser / employer
42
een drinkbus gebruiken in plaats van een plastic fles te kopen
utiliser une gourde au lieu d’acheter une bouteille en plastique
43
plakken
coller
44
een sticker
un autocollant
45
een brievenbus
une boîte aux lettres
46
besparen
économiser
47
vermijden om iets te doen
éviter de + infinitif
48
inpakken, verpakte voorwerpen, een verpakking
emballer, des objets emballés, un emballage
49
een pot(je), een doos(je), een container
un contenant = un récipient
50
herbruikbaar
réutilisable
51
een brooddoos
une boîte à tartines
52
de voeding
La nourriture/ l’alimentation
53
verspillen/de verspilling
gaspiller / le gaspillage
54
(in de vuilnisbak) gooien
jeter (à la poubelle)
55
een app
une application (une appli, une app)
56
een consument / consumeren
un consommateur / consommer
57
het dagelijks leven
la vie quotidienne
58
tweedehands kopen, een tweedehands kledingstuk
acheter seconde main, un vêtement DE seconde main
59
een stof
un tissu
60
stoffen die respectvol zijn voor het milieu
des tissus respectueux de l’environnement
61
met mate consumeren
consommer avec modération
62
op een meer ecologische manier cosumeren
consommer de façon plus écologique 
63
een huishouden / gezin
un ménage
64
verstandig
raisonnable
65
lokaal
local
66
lokale voedingswaren
des produits alimentaires locaux
67
de verwarming lager zetten
baisser le chauffage
68
de TV uitschakelen in plaats van hem in stand-by te laten
débrancher la télé au lieu de la laisser en veille
69
een fabriek
Une usine (une ‘fabrique’ est un vieux mot)