Casus 1: Gezin Peek Flashcards
(44 cards)
Arteriën en arteriolen
Deze bloedvaten vervoeren bloed vanuit het hart. Slagaderen hebben een dikkere wand dan aderen, zodat zij de hoge druk van arterieel bloed kunnen verdragen.
Arteriële Anastomosen
Dit zijn slagaderen die grote arteriën verbinden die een bepaald gebied verzorgen, bijv. de arteriële toevoer naar de handpalmen, voetzolen, hersenen, gewrichten en in beperkte mate de hartspier. Als een van deze aderen verstopt raakt, kan er nog bloed van de andere kant komen (collaterale circulatie). Vooral wanneer de occlusie zich geleidelijk voordoet, waardoor de anastomotische slagaderen zich verwijden, kan dat een adequate bloedtoevoer opleveren.
Eindarterie
Is een slagader die de enige bron van bloedtoevoer naar een weefsel is, zoals de vertakking van de circulus ateriosus cerebri (cirkel van Willis) of de centrale slagader naar de retina van het oog. Bij occlusie van een eindarterie sterft het betroffen weefsel af.
Cappillairwanden
Bestaan uit een laag endotheelcellen op een dun membraan, waar water en andere kleine moleculen doorheen passeren. De capillairen vormen een groot netwerk vaatjes die de kleinste arteriolen en venulen met elkaar verbinden. Hun diameter is ongeveer die van een erytrocyt (7 µm). Ze hebben geen Tunica media en geen tunica adventitia.
Sinusoïden
Dit zijn aanzienlijk verwijden capillairen die aanzienlijk wijder en meer doorlatend zijn als normaal. En omdat hun wanden onvolledig zijn, is hun lumen veel groter dan normaal. Bloed stroomt er langzamer er en onder minder druk doorheen en kan alleen direct contact maken met de cellen buiten de sinosoïdale wand. Hierdoor is een veel snellere uitwisseling van stoffen mogelijk tussen het bloed en de weefsels.
Venen
Voeren bloed onder lage druk terug naar het hart. De wanden zijn dunner. De tunica media bevat minder spier/elastisch weefsel, omdat de druk in de aderen lager is. Sommige venen hebben kleppen die voorkomen dat het bloed terugstroomt, zodat het naar het hart blijft stromen. De kleppen bestaan uit plooien van de tunica intima, verstevigd met bindweefsel en hun klepbladen (slippen) zijn halvemaanvormige (semilunair), met de concave kant naar het hart. De venen in de ledematen hebben veel kleppen. De venen in de borst en buik bevatten er geen.
Regulering diameter bloedvat
De gladde spiervezels in de tunica media van aders en slagaders worden geïnnerveerd door zenuwen van het autonoom zenuwstelsel. Deze zenuwen ontspringen aan het vasomotorisch centrum in de medulla oblongata en veranderen de diameter van de bloedvaten, zodat ze het bloedvolume bepalen.
Regulering diameter bloedvaten: De Weerstand
Die een buis uitoefent op de vloeistof die erdoorheen stroomt, wordt bepaald door 3 factoren, de diameter en de lengte van de buis, en de viscositeit (stroperigheid) van het vocht. Voor het bloed is de diameter van de weerstandvaten (de perifere weerstand), de belangrijkste. De lengte en de viscositeit dragen ook bij aan de perifere weerstand, maar bij een gezond persoon blijven deze onveranderlijk. De perifere weerstand is een van de voornaamste factoren bij de regeling van de bloeddruk.
Regulering diameter bloedvaten: Sympathische zenuwen
Innerveren de gladde spieren van de tunica media van bloedvaten. Er gaan geen parasympatische zenuwen naar de meeste bloedvaten, dus worden de tonus van het gladde spierweefsel en de diameter van het vat bepaald door de sympathische zenuwactiviteit.
Constante afstelling van de diameter van de bloedvaten helpt met de regeling van de perifere weerstand en de systematische bloeddruk.
Lokale regulatie van de bloedstroom: Autoregulatie
Het vermogen van een orgaan om de eigen bloedstoom aan de behoeften aan te passen.
Lokale regulatie van de bloedstroom: Vasodilatatie
Verhoogd. Bij verlaagde zenuwstimulatie ontspant de gladde spier, hierdoor wordt de wand dunner en de lumen groter. Hierbij neemt de vaatweerstand af en de bloedstroom toe.
Lokale regulatie van de bloedstroom: Vasoconstrictie
Verlaagd. De sympathische zenuwactiviteit trekt het gladde spierweefsel van het bloedvat samen zodat het vat vernauwt. Dit vergroot de druk aan de binnenkant. De zenuwactiviteit heeft in rust een constant basis niveau in de vaatwand en voorkomt dat de druk te ver zakt.
Capillaire uitwisseling
Gassen: Interne respiratie is het proces waarbij gassen worden uitgewisseld tussen capillair bloed en lokale lichaamscellen.
Capillaire uitwisseling: Zuurstof
Wordt gebonden aan hemoglobine van de longen naar de weefsels vervoerd als oxyhemoglobine. Zuurstof diffundeert volgens de drukgradiënt van het zuurstofrijke arteriële bloed naar de weefsels die minder zuurstof bevatten.
Capillaire uitwisseling: Koolstofdioxide
Is een van de afvalproducten van het celmetabolisme en diffundeert op basis van de drukgradiënt aan het veneuze einde van het capillair naar het bloed. Bloed vervoert CO2 voor excretie op 3 manieren; opgelost in het water van het bloedplasma (7%), in chemische combinatie met Na in de vorm van natriumcarbonaat (70%) en als restant in combinatie met hemoglobine (23%).
Capillaire uitwisseling: Andere stoffen
Alle lichaamscellen hebben voedingstoffen nodig, zoals glucose, aminozuren, vetzuren, vitaminen en minerale zouten, die door het lichaam via het bloedplasma getransporteerd worden. Zij diffunderen door de semipermeabele capillairwand naar de weefsels. Water wisselt vrij van het plasma en weefselvloeistof door osmose.
Hydrostatische (bloeddruk) en Osmotische druk:
De hydrostatische druk perst vocht uit de bloedbaan. En osmotische druk trekt vocht aan en wordt in stand gehouden door de aanwezige plasma eiwitten in het bijzonder albumine. Aan het arteriële uiteinden van een capillair is de hydrostatische druk ongeveer 5 kPa (3 mmHg) en is de osmotische tegendruk 3 kPa (25 mmHg). Per saldo wordt aan het arteriële uiteinde dus vocht uit de capillair de weefselruimten in gedreven.
Aan het veneuze uiteinde van de capillair is de bloedstroom trager omdat de hydrostatische druk is gedaald en slechts 2 kPa (15 mmHg). De osmotische druk is gelijk gebleven. Deze is nu dus hoger als de hydrostatische druk en er stroomt vocht terug de capillaire in.
Positie van het hart
Het hart ligt in de thoraxholte in het mediastinum (de ruimte tussen de longen). Het ligt schuin, iets links van het midden en bestaat uit een basis aan de bovenkant en een apex (hartpunt) aan de onderkant. De hartpunt ligt ongeveer 9 cm links van de middellijn, ter hoogte van de 5de intercostale ruimte, dat wil zeggen iets onder de tepel en iets naar de middellijn toe. De basis ligt evenwijdig aan de 2de rib.
Structuur van het hart: Pericard
Is de buitenste laag en bestaat uit 2 zakjes. De buitenste zak (pericardium fibrosum) bestaat uit een stevige bindweefsellaag en de binnenste uit een dubbelbladige sereuze laag (pericardium serosum). Pericardium fibrosum is een voortzetting van de tunica adventitia van de grote bloedvaten erboven en is gedeeltelijk vergroeid met het eronder gelegen diafragma. Door zijn bindweefselige en niet-elastische samenstelling voorkomt deze zak overdistensie van het hart. De buiten laag van de sereuze pericard (partiële pericard) bekleedt de binnen zijde van het pericardium fibrosum. De binnenlaag (viscerale pericard) is een voortzetting van het partiële pericard en bekleedt de buitenlaag van het myocard. De sereuze membraan bestaat uit een laag platte epitheelcellen. Deze scheidt vocht af (pericardiaal vocht) in de ruimte tussen de viscerale en partiële laag, die hierdoor soepel over elkaar schuiven wanneer het hart klopt.
Structuur van het hart: Myocard
Bestaat uit gespecialiseerd dwarsgestreept hartspierweefsel. Elke vezel (cel) heeft een nucleus en een of meer vertakkingen. De uiteinden van de cellen en vertakkingen staan in nauw contact met de uiteinden en vertakkingen van omliggende cellen. Omdat deze vezels in elkaar overlopen heeft niet elke vezel een eigen zenuwtoevoer nodig. Een impuls verspreidt zich van cel naar cel via de vertakkingen en de intercalaire schijven over het hele ‘blad` van spierweefsel en doet dit samentrekken. Door het myocard strekt zich ook het netwerk van gespecialiseerde geleidende vezels uit die verantwoordelijk zijn voor de transmissie van de elektrische signalen van het hart. \
Structuur van het hart: Endocard
Deze dunne, gladde membraan bedekt de kamers en kleppen van het hart en maakt een soepele doorstroming van het bloed mogelijk. Het bestaat uit platte endotheelcellen en is een voortzetting van het endotheel in bloedvaten.
Bloedtoevoer door het hart
De 2 grootte vene, de vena cava superior(bovenste holle ader) en inferior (onderste holle ader) monden uit in het rechteratrium. Dit bloed stroomt via de tricuspedalisklep (valva atrioventricularis dextra) naar het rechtventrikel en wordt verder gepompt naar de truncus pulmonalis (de enige slagader die zuurstofarm bloed vervoert). De opening van deze slagader wordt beschermd door de valva trunci pulmonalis (pulmonalisklep) die wordt gevormd door 3 halvemaanvormige klepbladen.
Vanuit het hart vertakt de truncus pulmonalis zich in de arteria pulmonalis dextra en sinistra, die het zuurstofarme bloed naar de longen vervoeren. Daar vindt de gasuitwisseling plaats.
2 venae pulmonales per long vervoeren zuurstofrijk bloed terug naar het linkeratrium. Vervolgens loopt het bloed door de mitralisklep (valva atrioventricularis sinistra) naar de linkerventrikel en deze pompt het de aorta in, de 1ste slagader van de lichaamscirculatie. De aorta-opening wordt beschermd door de aortaklep. Beide atria trekken gelijktijdig samen en daarna trekken beide ventrikels gelijktijdig samen.
Bloedtoevoer naar het hart: Arteriële toevoer
Het hart wordt van arterieel bloed voorzien door de rechter en linker kransslagader (arteria coronaria dextra en sinistra) die zich vanuit de aorta direct distaal van de aortaklep vertakken. De kransslagaderen ontvangen ongeveer 10% van het bloed uit het hart.
Bloedtoevoer naar het hart: Veneuze toevoer
Het veneuze bloed van het hart wordt grotendeels verzameld in divers hartvenen die bijeenkomen in de sinus coronarius, die in het rechteratrium uitmondt. De rest stroomt door kleine veneuze kanalen direct naar de hartkamers.