Casus 2b: Rabia en Alaa Flashcards

(45 cards)

1
Q

Chemische samenstelling bloedplasma: Plasma eiwitten

A

Vormen 7% van het plasma en blijven meestal in het bloed, aangezien ze te groot zijn om door de poriën van capillairwanden in de weefsels te komen. Ze zijn grotendeels verantwoordelijk voor de osmotische bloeddruk. De plasmaviscositeit is afhankelijk van plasma-eiwitten, voornamelijk albumine en fibrinogeen. Plasma-eiwitten, met uitzondering van immunoglobulinen worden in de lever gemaakt.

  • Albuminen: Dit zijn de meest voorkomende plasma-eiwitten en hun functie is het behoud van een normale osmotische druk. Albuminen dienen tevens als transportmoleculen voor vrije vetzuren, sommige geneesmiddelen en steroïde hormonen.
  • Globulinen: De belangrijkste functies zijn. Als antilichamen, transport voor hormonen en mineraalzouten, remming van bepaalde proteolytische enzymen.
  • Stollingsfactoren: Deze zijn belangrijk voor de bloedstolling. Serum is plasma waaruit de stollingsfactoren zijn verwijderd. De grootste stollingsfactor is fibrinogeen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Chemische samenstelling bloedplasma: Elektrolyten

A

Deze hebben verschillende functies, zoals spiercontractie (bijv. Ca2+), overdracht van zenuwimpulsen (bijv. Ca2+ en Na+) en handhaving van het zuur-basenevenwicht (bijv. fosfaat, PO42-). De pH-waarde tussen 7,35 en 7,45 (licht alkalisch) wordt voortdurend gehandhaafd door een buffersysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Chemische samenstelling bloedplasma: Voedingsstoffen

A

De producten van de spijsvertering, bijv. glucose, aminozuren, vetzuren en glycerol worden uit het spijsverteringskanaal geabsorbeerd. De lichaamscellen hebben deze stoffen, minerale zouten en vitamine nodig voor energie, warmte, herstel en vervanging en voor de synthese van andere bloedbestanddelen en afscheidsproducten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Chemische samenstelling bloedplasma: Afvalproducten

A

Ureum, creatinine en urinezuur zijn de afvalproducten van het eiwitmetabolisme. Ze worden in del ever gevormd en door het bloed naar de nieren gebracht om ze uit te scheiden. Koolstofdioxide van het weefselmetabolisme wordt voor de uitscheiding naar de longen getransporteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Chemische samenstelling bloedplasma: Hormonen

A

Zijn chemische dragers die worden aangemaakt door de endocriene klieren en uit de endocriene cellen rechtstreeks in het bloed afgescheiden, dat hen naar de doelweefsels en doelorganen vervoert waarop zij inwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chemische samenstelling bloedplasma: Gassen

A

Zuurstof, koolstofdioxide en stikstof worden opgelost in het bloedplasma en door het hele lichaam vervoerd. Zuurstof en koolstofdioxide worden eveneens gebonden aan hemoglobine in rode bloedcellen. De meeste zuurstof wordt aan hemoglobine gebonden vervoerd en het meeste koolstofdioxide wordt als bicarbonzuur opgelost in plasma. Stikstof uit de lucht dringt het lichaam op dezelfde wijze binnen als andere gassen en is aanwezig in plasma, maar heeft geen fysiologische functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Erytrocyten: Vorming

A

Rode bloedcellen worden voornamelijk in rood beenmerg gesynthetiseerd. Sommige lymfocyten worden ook geproduceerd in lymfoïde weefsel. In het beenmerg stammen alle bloedcellen uit pluripotente stamcellen en doorlopen diverse ontwikkelingsfasen voordat ze in het bloed komen. Het proces van bloedcelvorming heet hemopoëse. Bij volwassenen is de hemopoëse beperkt tot de platte beenderen, de irreguliere of onregelmatige beenderen en de uiteinden (epifysen) van lange beenderen, voornamelijk sternum, ribben, bekken en schedel.
- Hematopoëse: aanmaak van bloedcellen in het beenmerg.
- Erytropoëse: aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg (7 dagen)
- Uitrijping in de bloedbaan (2 dagen); hiervoor nodig:
o Vitamine B12
o Foliumzuur
o IJzer
o EPO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Erytrocyten: Structuur en functie

A

Het zijn biconcave schijven, zonder kern, met een doorsnede van 7µm. Hun belangrijkste functie is het vervoer van gassen, voornamelijk zuurstof maar ook een beetje koolstofdioxide. Hun biconcave vorm is toegespitst op hun functie: die vorm vergroot het oppervlak voor gasuitwisseling en door het dunne centrale deel kan het gas snel de cel in en uit. De erytrocyten zijn flexibel, zodat ze nauwe capillairen kunnen passeren en bevatten geen intercellulaire organellen zodat er meer plaats is voor hemoglobine, het grote gepigmenteerde eiwit dat verantwoordelijk is voor het gastransport. HbO2 ontbindt makkelijk tot deoxyhemoglobine (paarsrood) bij een Lage O2 concentratie weefsel, Lage pH en een Verhoogde temperatuur. Door de huid heen kan zuurstofarm bloed/weefsel paarsblauw lijken (dit verschijnsel heet cyanose) maar het zuurstofarme bloed zelf blijft donkerrood i.t.t. zuurstofrijkbloed dat veel lichter helderrood is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hemoglobine: Structuur

A

Is een groot, complex molecuul dat bestaat uit een globulair eiwit (globine) en een gepigmenteerd ijzer bevattend complex, haem. Elke hemoglobinemolecuul bevat 4 globineketens en 4 haemeenheden, elk met een ijzeratoom. Elk ijzeratoom kan worden gecombineerd met een zuurstofmolecuul, dus kan een hemoglobinemolecuul wel 4 zuurstofmoleculen bevatten. IJzer wordt door de bloedstroom meegenomen, verbonden aan het transporteiwit transferrine en in de lever opgeslagen. Voor de normale productie van rode cellen is een voortdurende toevoer van ijzer nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hemoglobine: Functie. Het vervoer van zuurstof

A

Zuurstof en hemoglobine zijn slechts los met elkaar verbonden, zodat oxyhemoglobine de zuurstof gemakkelijk afgeeft onder de volgende omstandigheden. Lage pH, Laag zuurstofgehalte (hypoxie), en Tempratuur. Actief metaboliserende weefsels met een hogere zuurstofbehoefte dan normaal zijn warmer dan minder actieve weefsels, waardoor de zuurstofafgifte toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hemoglobine: Functie. Regulering van erytropoëse

A

Het aantal rode cellen blijft redelijk constant, omdat het beenmerg erytrocyten produceert met dezelfde snelheid als waarmee ze worden
vernietigd. Dat is het gevolg van het negatieve feedbackmechanisme. Het hormoon dar de productie van rode bloedcellen reguleert is erythropoiëtine, dat voornamelijk door de nier wordt geproduceerd. De primaire prikkel voor verhoogde erytropoëse is hypoxie, dat wil zeggen ontoereikende zuurstoftoevoer naar de lichaamscellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hemoglobine: Functie. Afbraak erytrocyten

A

De levensduur van erytrocyten bedraagt ongeveer 120 dagen. De afbraak (hemolyse) wordt uitgevoerd door fagocytaire reticulo-edotheliale cellen. Deze cellen komen in veel weefsel voor, maar vooral in de milt, beenmerg en de lever. Als erytrocyten ouder worden, wordt het celmembraan fragieler en vatbaarder voor hemolyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bloedgroepen

A

De buitenkant van rode bloedcellen bevat een aantal verschillende eiwitten (antigenen) die een immuunreactie kunnen genereren indien er een bloedtransfusie plaatsvindt van een individu naar de bloedbaan van een niet passend individu. Deze antigenen zijn overgeërfd en bepalen de bloedgroep. Als iemand een transfusie ontvangt me bloed van dezelfde groep, herkent het immuunsysteem deze niet als vreemde cellen en stoot het ze niet af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het ABO-bloedgroepensysteem

A

Ongeveer 55% van de bevolking heeft antigenen van type A (bloedgroep A), type B (bloedgroep B) of beide (bloedgroep AB). De overige 45% heeft noch A noch B (bloedgroep O). De overeenkomstige antilichamen heten anti-A en anti-B. individuen met bloedgroep A kunnen geen anti A aanmaken, zijn kunnen echter wel anti B aanmaken. Individuen met bloedgroep B kunnen uitsluiten anti A aanmaken. Personen met bloedgroep O maken zowel anti A als anti B aan.

  • Universele ontvanger: Personen met AB bloedgroep maken noch A noch B antigenen aan. Een transfusie met hetzij bloedgroep A of B zal bij hen veilig zijn, aangezien er geen antilichamen zijn die hiermee reageren.
  • Universele donor: Bloedgroep O bevat noch A noch B antigenen. Dit bloed kan dus veilig worden gedoneerd aan personen met bloedgroep A, B, AB en O.
  • Bekijk figuur 4.8 op blz. 70.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het resussysteem

A

Het membraanantigeen van de rode bloedcel dat hier van belang is, is het resusantigeen (Rh) of de resusfactor. Ongeveer 85% van de bevolking heeft dit antigeen. Zij zijn resuspositief (Rh+) en maken dus geen antiresuslichamen aan. De overige 15% heeft geen resusantigeen, zij zijn resusnegatief (Rh-). Rh-individuen kunnen wel antiresuslichamen aanmaken maar worden daartoe alleen onder bepaalde omstandigheden gestimuleerd, bijv. tijdens de zwangerschap of als gevolg van een niet bij de bloedgroep van de ontvanger passende bloedgroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leukocyten (witte bloedcellen)

A

Deze cellen spelen een belangrijke rol bij de verdediging en immuniteit. Zij ontdekken vreemd of afwijkend (antigeen) materiaal en vernietigen het door het aantal afweermechanismen. Leukocyten zijn de grootste bloedcellen, maar ze vormen slechts 1% van het bloedvolume. Ze bevatten een kern en in het cytoplasma bevinden zich soms korrels (granulen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leukocyten (witte bloedcellen): Granulocyten (polymorfkernige leukocyten).

A

Is een type witte bloedcel dat gekarakteriseerd wordt door de aanwezigheid van specifieke granulen in het cytoplasma. Tijdens de vorming, granulopoëse, volgen zij een ontwikkeling van myeloblast tot myelocyt en differentiëren zij zich vervolgens tot 3 soorten:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Leukocyten (witte bloedcellen): Granulocyten (polymorfkernige leukocyten). Neutrofielen

A

Fagocytose en afbraak bacteriën m.b.v. lysozymen. Chemische stoffen (chemotoxines) die door de beschadigde cellen worden afgegeven trekken neutrofielen aan. Neutrofielen zijn zeer mobiel en dringen via diapedese door de capillairwanden het aangetaste gebied binnen. De kern van neutrofielen is complex, waarbij tot 6 kwabben kunnen voorkomen. De granulen, ook lysosomen genoemd, bevatten enzymen die het gefagocyteerde materiaal verteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Leukocyten (witte bloedcellen): Granulocyten (polymorfkernige leukocyten). Esinofielen

A

Ze elimineren parasieten, zoals wormen die te groot zijn voor fagocytose. Plaatselijk accumulatie komt voor bij allergische ontstekingen, zoals astmatische luchtweg en huidallergieën. Daar bevorderen zij het ontstekingsproces door toxinen af te geven, ze kunnen het proces ook dempen door andere stoffen af te geven, zoals een enzym dat histamine afbreekt (histaminase).

20
Q

Leukocyten (witte bloedcellen): Granulocyten (polymorfkernige leukocyten). Basofielen

A

Spelen een belangrijke rol bij allergische reacties en bevatten cytoplasmatische granulen vol met heparine (een anticoagulans), histamine ( een ontstekingsreagens) en andere stoffen die ontsteking bevorderen (in weefsel heten deze cellen mestcellen -> histamine). De stimulus die die basofielen ertoe aanzet om de inhoud van hun granulen af te geven, is meestal een bepaald allergeen (een antigeen dat een allergie veroorzaakt).

21
Q

Agranulocyten

A

Ze hebben een grote kern en geen granulen in het cytoplasma.

22
Q

Agranulocyten: Monocyten

A

Dit zijn de grootste van alle witte bloedcellen. Sommige circuleren in het bloed en zijn actief mobiel en fagocytair, terwijl andere de weefsels binnendringen en zich tot macrofagen ontwikkelen. Macrofagen hebben een belangrijke functie bij ontsteking en immuniteit. Beide celtypen produceren interleukine-1 dat:
o De hypothalamus beïnvloedt, waardoor de lichaamstemp. In geval van microbiële infecties stijgt.
o De productie van sommige globulinen door de lever stimuleert.
o De productie van geactiveerde T-lymfocyten vergroot.

23
Q

Agranulocyten: Lymfocyten

A

Zijn kleiner dan monocyten en hebben een grote kern. De meeste worden aangetroffen in weefsels, waaronder ook het lymfatisch weefsel, zoals de lymfeklieren en de milt. De laatste stappen van hun ontwikkeling leiden tot 2 soorten lymfocyten, namelijk de T-lymfocyten en de B-lymfocyten

24
Q

Anemie(bloedarmoede)

A

Is een tekort aan hemoglobine door een te laag aantal erytrocyten en/of een tekort aan hemoglobine in de erytrocyten. Bij mannen is een normaal Hb-gehalte 8.0–10.0 mmol/ l. Bij vrouwen is dit 7.5–9.8 mmol/ l. Anemie is geen ziekte, maar een symptoom.

25
Oorzaken anemie per classificatie
Microcytair: De cellen zijn kleiner dan normaal. De oorzaken hiervan zijn ijzertekort en Thalassemie (erfelijke vorm van chronische bloedarmoede). Normocytair: Cellen zijn van normale omvang. De oorzaken zijn Acuut bloedverlies, Ontstekingsreacties, infectie, maligniteit, tekort aan EPO Sikkelcelanemie Macrocytair: Cellen zijn groter dan normaal. De oorzaken zijn vitamine B12- en foliumzuurgebrek, Vergrote milt.
26
Symptomen Anemie
o Vermoeidheid, zwakte. o Bleekheid van huid en slijmvliezen. o Duizeligheid, hoofdpijn, oorsuizen, flauwvallen. o Tachycardie. o Dyspnoe. o Symptomen die horen bij de oorzaak van de anemie: bv bloedverlies (recente) infectie, chronische ziekte, ondervoeding, overmatig alcoholgebruik en zwangerschap.
27
Behandeling anemie
Aangezien anemie niet de ziekte is maar een symptoom moet de oorzaak worden behandeld. IJzergebrek, Vit B12 gebrek, Foliumzuurgebrek, Acuut bloedverlies, Versterkte afbraak ery’s, Verminderde productie EPO (nierinsufficiëntie) en Beschadiging beenmerg. Bij een laag Hb kan een bloedtransfusie overwogen worden.
28
Diagnose Anemie
Saturatie meten, hoeveelheid Hb in het bloed.
29
Leukopenie
De totale leukocytentelling is lager dan 4 X 109 L (400/mm3). Bij aandoeningen waarbij de milt is vergroot, zitten grote aantallen granulocyten vast, waardoor het aantal in de circulatie daalt. Septikemie is de aanwezigheid van significante aantallen actieve pathogenen in het bloed.
30
Leukopenie: Granulocytopenie (neutropenie)
Abnormale daling van het aantal circulerende granulocyten. Een daling van het aantal circulerende granulocyten doet zich voor wanneer de productie geen gelijke trend houdt met de normale verwijdering van cellen of als de levensduur van cellen is verkort. Een extreem tekort (<1000/mm3) of de afwezigheid van granulocyten heet agranulocytose.
31
Leukopenie: Inadequate granulopoëse
Kan worden veroorzaakt door: o Geneesmiddelen, bijv. cytotoxische middelen, fenothiazine, sommige sulfonamides en antibiotica. o Stralingsletsel aan voorlopercellen van granulocyten in het beenmerg door bijv. röntgenfoto’s of radiotherapie. o Ziekten van het rode beenmerg, bijv. leukemie, sommige vormen van anemie. o Ernstige microbiële infecties.
32
Leukocytose
Een toename van het aantal circulerende leukocyten is een normale beschermingsreactie bij tal van pathologische aandoeningen, met name infecties. Als de infectie afneemt, keert het aantal leukocyten weer terug naar normaal. Pathologische leukocytose doet zich voor als er blijvend meer dan 11 X 109/L (11.000/mm3) leukocyten zijn, wat niet overeenstemt met hun normale beschermende functie.
33
Acute leukemie
Begint plotseling en gaat gepaard met slecht gedifferentieerde, onrijpe blasten. Het zijn agressieve tumoren die binnen enkele weken of maanden een climax bereiken. De snelle invasie van het beenmerg leidt in korte tijd tot beenmergfalen en mondt uit in anemie, bloedingen en verhoogd infectiegevaar. De slijmvliezen van de mond en het bovenste maag-darmkanaal worden hierdoor het vaakst getroffen. Leukocytose is bij acute leukemie meestal aanwezig. Heeft een betere prognose dan de chronische vorm.
34
Chronische leukemie
Is minder agressief, en heeft een geleidelijke trage progressie vergelijken met de acute vormen en de leukocyten zijn meer gedifferentieerd. Leukocytose is een kenmerk van chronische leukemie waarbij het beenmerg overvol zit met onrijpe en abnormale leukocyten.
35
Functies lymfatische systeem
Weefseldrainage: Het meeste vocht keert direct via de veneuze capillairen terug naar de bloedbaan, maar de rest stroomt naar de lymfevaten. Zo wordt voorkomen dat de weefsels vollopen en dat het haarvaatstelsel faalt door dalend bloedvolume. Absorptie dunne darm: Vet en vetoplosbare stoffen bijv. vetoplosbare vitamines, worden door de centrale chylusvaten (lymfevaten) van de damvilli geabsorbeerd. Immuniteit: De lymfeorganen zorgen voor de productie en rijping van lymfocyten, de witte bloedcellen die verantwoordelijk zijn voor de immuniteit. Beenmerg is een lymfoïde weefsel, want er worden lymfocyten geproduceerd.
36
Functies lymfeklieren
Filtering en fagocytose: Het lymfe wordt gefilterd door het reticulaire en lymfoïde weefsel in de lymfeklieren. Gefilterde partikels zijn onder meer bacteriën, dode en levende fagocyten met microben erin, cellen uit kwaadaardige tumoren, versleten en beschadigde cellen en geïnhaleerde deeltjes. Organisch materiaal wordt in de lymfeklieren vernietigd door macrofagen en antilichamen. Proliferatie van lymfocyten: Geactiveerde T en B-lymfocyten vermenigvuldigen zich in de lymfeklieren. Gesensibiliseerde B-lymfocyten produceren antilichamen die in de lymfe en het bloed komen dat uit de klier draineert.
37
Locatie: Thymus
De thymus ligt hoog in het mediastinum achter het sternum en strekt zich uit tot onder aan de hals.
38
Locatie: Milt
Ligt in de linker bovenbuik tussen de maagfundus en het middenrif.
39
Locatie: Amandelen
Deze liggen in de mond en keel een vernietigen dus doorgeslikt en geïnhaleerde antigenen.
40
Functie Thymus
Lymfocyten ontstaan uit stamcellen in het rode beenmerg. De cellen die de thymus binnengaan, ontwikkelen zich in actieve T-lymfocyten. Na verwerking door de thymus ontstaan rijpe T-lymfocyten die ‘eigen` weefsel kunnen onderscheiden van vreemd weefsel. In de thymus krijgt elke T-lymfocyt het vermogen om te reageren op slechts een van de miljoenen antigenen waarmee deze in contact zal komen.
41
Functie Milt
Fagocytose, bloedopslag, immuunreactie en erytropoëse.
42
Verspreiding via de lymfevaten: Infectie
Bacteriën dringen lymfevaten binnen, verspreiding van lymfklier naar lymfklier en naar de bloedbaan. Lymfangitis: geïnfecteerd lymfevat (rode streep).
43
Verspreiding via de lymfevaten: Tumor
Tumorcellen dringen lymfevaten binnen en vermenigvuldigen in lymfeklier, verspreiding naar andere klieren en naar bloed. Lymfogene metastasering.
44
Lymfatische obstructie
Ophoping lymfevocht distaal van obstructie wordt een lymfoedeem genoemd. De oorzaken zijn: o Tumoren: Ingroei, Druk van buitenaf. o Chirurgische verwijdering: Bijv. okselkliertoilet. o Radiotherapie: Fibrosering lymfevaten
45
Secundaire ziekten van de lymfeklieren en kanker
Een tumor kan ingroeien in een lymfevat of klier en een blokkade vormen, waardoor er geen lymfe doorstroomt. De druk van een grote tumor buiten het lymfoïde systeem kan ook de lymfestroom stil legen.