Chapter 2 Statistics Flashcards Preview

Psychology > Chapter 2 Statistics > Flashcards

Flashcards in Chapter 2 Statistics Deck (24)
Loading flashcards...
1
Q

Feit

A

Observatie , objectieve waarneming

2
Q

Theorie

A

Idee of conceptueel model om bestaande feiten te verklaren en nieuwe feiten te voorspellen

3
Q

Hypothese

A

Voorspellingen voor nieuwe feiten gebaseerd op een theorie

4
Q

Parsimony /Occam’s razor/ lex parsimonae

A

Als er twee verklaringen mogelijk zijn heeft de eenvoudigste de voorkeur
Parsimony= spaarzaamheid
William of Ockham monnik 13 eeuw

5
Q

Types onderzoeksdesign

A

Experiment
Correlatie studie
Beschrijvende/ exploratieve studie

6
Q

Onafh variabele

A

Variabele waarvan wordt gedacht dat hij andere variabele beinvloed

7
Q

Afhankelijke variabele

A

Variabele waarvan wordt gedacht dat hij wordt beinvloed door dee onafh var

8
Q

Experiment

A

Procedure waarbij wordt gemanipuleerd met ded onafhankelijke variabele om de verandering te zien in een afhankelijke variabele terwijl de overige variabelen constant worden gehouden. Oorzaak gevolg conclusie

9
Q

Correlatie studie

A

Onderzoek waarbij geen variabelen worden gemanipuleerd, maar variabelen worden gemeten omte kijken of er een samenhang (correlatie) tussen is. Geen oorzaak gevolg conclusies te trekken
Voorbeeld correlatie studie:
Diana Baumrind 70-er jaren studie naar opvoedstijlen en gedrag bij kinderen

10
Q

Beschrijvende/exploratieve studie

A

Studie met als doel het beschrijven van gedrag zonder aannames te doen over de elatie tussen verschillende variabelen

11
Q

Hawthorne effect

A

Verandering van gedrag in onderzochte persoondoordat hij weet sat hij geobseerveerd wordt

12
Q

Beschrijvende statistiek

A

Gebruikt om data samen te vatten

13
Q

Inferentiele statistiek

A

Bepalen in hoeverre de resultaten berusten op toeval

14
Q

Variabiliteit

A

Graad waarin nummers in een dataset afwijken van elkaar en het gemiddelde

15
Q

Standaard deviatie

A

Maat van variabiliteit. Hoe groter hoe verder de uitkomsten van elkaar verwijderd zijn

16
Q

Correlatie coefficient

A

Getal dat de sterkte van het verband tussen twee vatiablen weergeeft. Ligt tussen -1 en +1

17
Q

Statistische significantie

A

Kans dat iets niet op toeval berust

18
Q

Bias

A

Letterlijk vooroordeel.

Betekent nonrandom effecten veroorzaakt door irrelevante factoren

19
Q

Biased sample

A

Twee te onderzoeken groepen verschillen a priori van elkaar

20
Q

Reliability

A

Betrouwbaarheid, reproduceerbaarheid

21
Q

Validiteit

A

Je meet wat je moet meten.

22
Q

Face validity

A

De meting is logisch/ common sense

23
Q

Waar staat WEIRD voor

A
Western
Educated
Industrialized
Rich
Democratic
In veel studies komen de onderzochten uit deze groep.
24
Q

Criterion validity

A

Meting die significant correleert met een andere meer directe meting van de variablee