Chapter 6 Flashcards

1
Q

Associatief spel

A

Kinderen van 4 jaar imiteren elkaar en vullen elkaars gesprekken aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bewegingsspel

A

Spel waarbij kinderen hun kracht en motoriek ontwikkelen bijv. rennen, klimmen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Constructiespel

A

Spel waarbij het maken en bouwen van dingen centraal staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Egocentrisch

A

Kinderen in de peuterleeftijd kunnen zich nog niet zo goed inleven in een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Emotionele instabiliteit

A

Dit betekent dat kinderen vaker dan voorheen onzeker kunnen voelen over bijv. hun uiterlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Emotionele ontwikkeling

A

Een kind leert emoties te herkennen van zichzelf en van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Empathie

A

Het inleven in anderen en gevoelens van anderen herkennen en meebeleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geweten

A

Kleuters leren begrijpen wat goed en fout is en dat acties gevolgen kunnen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Groepsdruk

A

De druk om bij een groep te horen waardoor een tiener bijv. iets doet niet had gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Identificatie

A

Het proces waardoor een kind gaat denken, voelen en handelen als een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Imiteren

A

Imiteren is het gedrag van anderen nadoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fantasievriendjes

A

Dit zijn denkbeeldige vriendjes, meestal van een peuter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Koppigheidsfase

A

Dit is een periode waarin kinderen ontdekken dat ze een eigen persoon zijn met een eigen wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Koppigheidsfase

A

Deze fase komt vooral voor bij peuters, die heftige buien hebben en erg verdrietig of boos zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Losmakingsproces

A

Pubers proberen zich los te maken van hun ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Manipulerend spel

A

Onderzoekend en ontdekkend spelen, bijv. met klei, knikkers, water of zand

17
Q

Ongericht spel

A

Het kind loopt wat rond en kijkt. Het speelt nog niet

18
Q

Parallel spel

A

Kinderen spelen naast elkaar, maar ieder kind gaat op in zijn eigen spel

19
Q

Peergroep

A

Een groep mensen van ongeveer dezelfde leeftijd en met gelijke interesses

20
Q

Rollenspel

A

Het kind kruipt in de huid van een ander, bijv. in het rollenspel vadertje en moeder

21
Q

Sociale ontwikkeling

A

Dit is de manier waarop een kind leert omgaan met anderen

22
Q

Socialisatie

A

Het proces waarin kinderen de sociale wereld om zich heen steeds beter begrijpen en zich aanpassen

23
Q

Solitair spel

A

In de peuterleeftijd speelt een kind veel alleen en is druk in de weer met spelmaterialen

24
Q

Spelontwikkeling

A

Dit is de ontwikkeling die kinderen doormaken in hun spel

25
Q

Symbolisch spel

A

Dit wordt ook wel ‘doen-alsof-spel’ genoemd. Kinderen spelen herkenbare situatie uit de omgeving na

26
Q

Verlatingsangst

A

We noemen het verlatingsangst als een baby gaat huilen bij iemand die hij ziet als een vreemde

27
Q

Zelfbesef

A

Een kind gaat steeds meer begrijpen dat hij een eigen persoon is, anders dan een kind of als mens

28
Q

Zelfreflectie

A

Dit is het kritische nadenken over jezelf en je mogelijkheden