college 1b - agresti Flashcards

(55 cards)

1
Q

Vraagstelling formuleren

A
  • formuleer je onderzoeksvraag in termen van variabelen = eigenschap waarop personen verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

operationalisatie

A

Hoe meet je de variabelen in je vraagstelling? (bijv. leeftijd: psychologische of biologische?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

proefpersonen

A

alle personen die aan het onderzoek meedoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

variabelen

A

alle vragen waarop proefpersonen een score krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Meetniveau van een variabele

A
  • geeft aan welke informatie in scores op variabele je serieus neemt
  • meetniveau ligt niet vast, gebruiker kiest meetniveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Meetniveaus

A

nominaal = cijfers zijn slechts labels (een 3 is iets anders dan een 6)

ordinaal = cijfers geven ordening (3 is slechter dan 4, 4 is slechter dan 7, etc)

kwantitatief = cijfers bevatten kwantitatieve informatie, en je mag hiermee rekenen ( gemiddelde van 5 5 en 8 is 6)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kies je een meetniveau?

A

Je kiest het hoogst mogelijke inhoudelijk zinvolle meetniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Steekproeftrekken

A
  • willen iets zeggen over populatie (alle mensen waarin je geïnteresseerd bent) - niet perse alle mensen
  • die kunnen we niet allemaal bestuderen
  • dus steekproef. maar hoe kom je nu eigenlijk aan die steekproef?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

variabele

A

een eigenschap waarop mensen verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Numerieke samenvatting van een variabele in populatie en ik steekproef

A

in populatie = parameter
in steekproef = statistiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

select steekproeftrekken

A

gebruik beschikbare mensen (vrijwilligers via forum, mensen in de supermarkt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aselect steekproeftrekken

A

selecteer mensen willekeurig (random)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe trek je een a-selecte steekproef?

A

Zetje operationelepopulatiein een Sampling Frame (mogelijk niet hetzelfde als‘ Doelpopulatie’) 2.Nummer ieder persoon in samplingframe
3.Genereer aantal random numbers en benader de personen die bij die nummers horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is een sampling frame?

A

bijvoorbeeld een telefoonboek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Enkelvoudige aselecte steekproef (simple random sample)

A

Bijv: populatie = alle studenten
nummer alle studenten
genereer willekeurige nummers en selecteer bijbehorende studenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gestratificeerde (stratified):

A

specifieke groepen (strata/deelpopulaties) waaruit je aselect steekproef trekt
- proportioneel/disproportioneel

Bijv: populatie = studenten pedagogische wetenschappen en psychologie
Selecteer willekeurige studenten uit beide groepen (strata)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cluster

A

aselect steekproef trekken, waarbij je groepen selecteert

bijv: populatie = alle studenten
alle studies nummeren
genereer willekeurige nummers en selecteer bijbehorende studies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Getrapt/multistage

A

a select steekproeftrekken,

bijv: populatie = alle studenten
nummer alle studies
selecteer willekeurig een aantal studies
binnen deze studies: selecteer willekeurig een aantal studenten

alle studies nummeren, hier nummers trekken. Hierbinnen weer nummeren en weer trekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe verwerf je proefpersonen?

A

Geef uitleg over:
- aangeven relevantie
- status onderzoeker
- anonimiteit
- tijd
- publiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar werf je proefpersonen?

A
  • vragenlijsten/enquêtes
  • experimenten
  • observaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Variabiliteit

A

de mate waarin statistieken variëren over steekproeven heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

sampling error

A

Verschil tussen statistiek (steekproef) en parameter (populatie)

wordt groter door kleinere steekproef en grotere variabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bias

A

structurele afwijking tussen steekproef van populatie

24
Q

Sampling Bias

A

kans om in de steekproef te komen is onbekend. Hierbij worden bijvoorbeeld mensen geselecteerd die snel antwoorden, of bepaalde groepen meer kiezen omdat een andere groep niet te bereiken is. Dit vertekend je resultaat.

vrijwillige steekproef
undercoverage

25
Response bias
manier waarop vraag gesteld wordt, heeft invloed op antwoord - verwarrende of controversiele vraag - sociaalwenselijk gedrag
26
Non-response bias
missende antwoorden op bepaalde vragen. Bepaalde mensen doen niet mee aan (een deel van) het onderzoek
27
non-respons
afgevallen respondenten oorzaken - niet bereikt - behoren niet tot de doelgroep - kunnen niet meedoen - weigeren mee te doen - geven onvolledige informatie > op zich niet erg, mits nonrespons niet selectief is
28
oorzaken grote bias
1 operationele populatie wijkt veel af van doelpopulatie oplossing: a= gebruik simple random sample uit doelpopulatie b= corrigeer voor bias in analyse 2 kan aan meting zelf liggen, aanpassen
29
oplossing grote variabiliteit
oplossing = verhoog N
30
Wat is handig om eerst te doen bij het verkrijgen van data?
Een plaatje of tabel van de gegevens maken. 1. grafisch/frequentietabel 2. samenvattingsmaten Let hierbij op: - verdeling van scores - centrum van scores - spreiding van scores
31
Categorische (nominale/ordinale) variabelen (?)
missing system, frequency, bar chart, pie chart
32
missing system
mensen in je populatie waarvan je geen data hebt
33
frequency
hoe vaak iets voorkomt, bijv. 4 mensen met veilige hechtingsstijl
34
bar chart
staafdiagram: - x alle categorieën, y alle hoeveelheden - relatief veel informatie
35
pie chart
cirkeldiagram = alleen relatieve verschillen tussen groepen. Je ziet wel dat er meer mensen veilig gehecht zijn, maar zien niet hoeveel mensen dit daadwerkelijk zijn
36
Kwantitatieve variabelen
Niet zoveel zin om een tabel te maken. histogram, scoringsfout, centrum van scores, spreiding
37
histogram
laat de verdeling van scores zien. Zo kan je per categorie zien hoeveel mensen iets hebben gescoord
38
Unimodaal
histogram heeft 1 piek
39
rechtsscheef
meeste scores links, dus daar hoogste pieken
40
uitbijters/outliers
mensen die heel anders scoren dan de rest, Kan iets mee aan de hand zijn
41
centrum van de scores
waar de meeste scores zitten, vaak rond de piek
42
spreiding
mate van variatie in scores, bijv van 90 tot 220
43
Samenvattingsmaten voor centrum van verdeling
mediaan, modus en gemiddelde
44
mediaan
middelste getal van geordende scores
45
gemiddelde
som van scores gedeeld door aantal
46
modus
het meest voorkomende getal
47
gemiddelde en mediaan bij verdelingen
symmetrisch - gemiddelde = mediaan linksscheef - gemiddelde is kleiner dan mediaan en modus rechtsscheef = gemiddelde is groter dan mediaan en modus
48
wat is een resistente maat, mediaan of gemiddelde?
mediaan, want gemiddelde is erg beïnvloedbaar door extreme score. De mediaan verandert weinig bij extreme score,
49
wat betekent de kleine i ?
een persoon, y is een variabele voor persoon i (y1) is de score van persoon 1 op variabele y. i is een soort x die een bepaalde persoon betekent
50
Discriptieve/beschrijvende statistiek
samenvatting van de informatie die is verzameld (grafieken, tabellen, cijfers, gemiddelden en percentages
51
Inferential statistics
provide predictions about a population, based on a data from a sample of that population
52
conceptual population
een bedachte populatie om uitspraken over te doen, zodat je kan generaliseren. Deze is puur hypothetisch
53
kwantitatieve variabele
als de meetschaal nummers heeft als waardes, en deze waardes verschillende grootte van een bepaalde waarde vertegenwoordigen (uur per dag op telefoon bijv.)
54
categorische variabelen
als de meetschaal uit verschillende categorieën bestaat (bijv. single, getrouwd, gescheiden). Deze variabelen noem je ook wel kwalitatieve variabelen
55