College 3: sociale ontwikkeling ASS Flashcards

1
Q

welke stoornissen vallen er onder neurobiologische ontwikkelingsstoornissen?

A

autismespectrumstoornissen (ASS)
aandachtdeficientie/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
verstandelijke beperkingen
communicatiestoornissen (TOS/Sociaal pragmatische stoornis/spraakvloeiendheid ontstaan in kindertijd/spraakklankstoornis)
motorische stoornissen (coordinatieontwikkeling/stereotieoebewegingsstoornis)
ticstoornissen(stoornis van gilles de la tourette)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat betreffen de genetische en neurobiologische bevindingen als het gaat om ASS

A

genetische invloed binnen gezin is 70-80% bij tweelingen en 15/20% bij brusjes.
Moeite met adaptief gedrag
problemen met de sensorische integratie
afwijkende werking en ontwikkeling van de hersenen maar dit is NIET statisch (we weten niet of het brein anders gestructureerd is)
beperkte communicatie tussen breinnetwerken doordat meerdere netwerken zijn aangetast (connectiviteitshypothese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat wordt er ook wel bedoeld met het small perspective en welke theorieen horen daarbij?

A

focust zich alleen op het kernprobleem
Social Relatedness Theory (Hobson)
Lack of Social Salience (Klin)
Theory of Mind (Baron Cohen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het breed perspectief en welke theorieen horen daarbij?

A

breder kijken naar waar het probleem eventueel vandaan zou kunnen komen
executive functioning theory (Ozonoff)
central coherence theory (frith)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zegt de sociale wederkerigheidstheorie ?

A

aangeboren mechanisme (sociale relatedness) om sociale prikkels als meest belangrijke te zien lijkt niet goed te werken al vanaf het begin bij kinderen met ASS (Hobson)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zegt de centrale coherentie theorie?

A

centrale coherentie is de tendens om binnenkomende informatie globaal en in de context te verwerken en zo informatie op een hoger niveau te brengen. Bij mensen met ASS werkt dit niet goed en komt het lokaal en fragmentarisch binnen (Klin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zegt de social salience theory?

A

onvermogen om arousal op sociale prikkels te richten. Mensen met ASS kunnen niet goed ondrscheid maken tussen essentiele sociale cues en communicatieve cues (Frith)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het socio-cognitive integration of abilities model

A

sociale competentie afhankelijk van rijping van de hersenen, cognitieve functies en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe verloopt het leren van non-verbale social cues

A

3 maanden categoriseren en prototypes vormen
1 jaar sociaal-emotionele informatie onttrekken/uitlokken
3 jaar betekenis uit bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de 2 domeinen van ASS uit het DSM-V (en benoem ook de vervolg criteria)

A
  1. beperkingen in de sociale communicatie en interactie (3/3 symptomen)
    - tekorten in sociaal-emotionele wederkerigheid
    - tekorten in non-verbaal communicatief gedrag
    - tekorten in ontwikkelen en onderhouden van relaties
  2. repetitief gedrag en specifieke interesses (2/3 symptomen)
    - stereotiep of repeterend in spraak, motoriek of gebruik voorwerp
    - overmatig vasthouden aan routine/patronen, weerstand tegen verandering
    zeer beperkte/gefixeerde interesses
    hyper- of hypo-reactiviteit op sensorische input
  3. aanwezig in vroege kindertijd
  4. beperkingen van het dagelijks functioneren
  5. niet beter verklaard door verstandelijke beperking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de niveaus van het specificeren van de ernst van de 2 domeinen in het DSM-V voor ASS

A

niveau 1: vereist steun (zonder steun merkbare beperkingen in sociale communicatie, en inflexibel gedrag/problemen met organisatie en planning)
niveau 2: vereist substantiele steun (beperking blijft zichtbaar, ook al is er ondersteuning. Inflexibel gedrag ook merkbaar voor derden en interfereert)
niveau 3: vereist zeer substantiele steun (ernstige tekorten in sociale communicatie, leidt tot ernstige beperkingen in functioneren. extreme moeite met verandering en interfereert op alle gebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is sociaal pragmatische communicatiestoornis

A

problemen op het gebied van sociale communicatie en pragmatische taalproblemen dat de taalbegrip/productie beinvloed maar wordt niet veroorzaakt door een taalachterstand of algemene cognitieve achterstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de prevalentie van ASS op kinderen

A

1/2% of 1 per 68 kinderen, 5-1 jongens-meisjes ratio
stijging in prevalentie door publiek bewustzijn, beter diagnostisch begrip, betere diagnostische middelen, overdiagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke richtlijnen voor interventies zijn er voor ASS?

A

psycho-educatie
gedragstherapeutische oudertraining
ouder-kind interventie
eventueel medicatie

werkzame componenten van interventies zijn:
- nauwe participatie van ouders
- geindividualiseerd
- brede focus
- intensief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is selectief mutisme?

A

kinderen zijn in staat tot spreken maar spreken niet in bepaalde sociale situaties waar dat wel wordt verwacht.

achterliggende theoretische verklaringen
- trauma
- sterk verhoogde arousal
- systeemproblematiek
- sociale angststoornis
- hechtingsprobleem
- taalproblemen
- ASS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly