College 5: regulatiestoornissen en ADHD Flashcards

1
Q

waar wordt ADHD door gekenmerkt?

A

persistend leeftijdsinadequaat gedrag waarbij symptomen op het gebied van aandacht, hyperactiviteit en impulsiviteit voorkomen

het valt onder neurobiologische ontwikkelingsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de DSM-V criteria van ADHD

A
  1. aandachtstoornissen waarbij 6 van de 9 symptomen aanwezig moeten zijn (vb. zijn schoolwerk niet af krijgen, moeite met aandacht er bij houden etc.)
  2. hyperactiviteit- en impulsiviteit waarbij ook 6 van de 9 symptomen aanwezig moet zijn (vb. onrustig met handen en voeten, verlaat vaak zitplaats etc.)

verdere criteria zijn:
- aanwezig voor het 12e levensjaar
- verschillende symptomen in ten minste 2 situaties
- verstoring op sociaal functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke subtypen zijn er van ADHD?

A
  • ADHD gecombineerd type (12> symptomen)
  • ADHD, overwegend onoplettend type (voorheen ADD)
    laag waakzaamheidsniveau, hypoactivteit, laag in energieniveau
    geringe exploratie, passiviteit, verveling, vermijding inspannende activiteiten
    aandacht- en concentratieproblemen, afleidbaarheid, dromerig
    teruggetrokkenheid, lage motivatie, vergeetachtigheid, moeite met organiseren, snel in de war
    angstig, sociaal teruggetrokken gedrag
  • ADHD overwegend hyperactieve-impulsieve type
    hyperactief: onrustige bewegingen, niet op stoel blijven zitten, in de weer zijn
    impulsief: antwoorden voordat vraag is gesteld, moeite met op beurt wachten, werk van andere verstoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het verschil met het DSM-IV

A

Valt nu onder neurodevelopmental disorders
beginleefijd is van 7 naar 12 jaar veranderd
ASS is geen exclusiecriterium meer
drempelwaarde voor volwassenen is van 6 naar 5 gegaan
ernstcriterium is toegevoegd van mild/gemiddeld/ernstig
ADD ‘bestaat’ niet meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat kunnen bijkomende problemen zijn bij ADHD

A

moeite met vooruit kijken, gevolgen inschatten
korte termijngeheugen fungeert niet optimaal, vergeetachtig vaak
problemen in het reguleren van gedrag en emoties, lage frustratietolerantie
problemen in sociale interactie; neiging tot compensatie via clownesk of stoer gedrag
moeite met het inschatten van tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat kun je zeggen over ADHD en comorbiditeit?

A

dit percentage ligt hoog, vaak te zien met externaliserende problematiek als CD of ODD, bij ADD vaak veel comorbiditeit met leer- en automatiseringsproblemen en internaliserende problematiek (angst en depressie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de prevalentie van ADHD

A

3-5% bij kinderen jonger dan 16 jaar waarbij verhouding 5:1 is en jongens het het meeste hebben, meisjes hebben vaker last van ADD subtype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zouden oorzaken kunnen zijn van ADHD?

A

er is sprake van een genetische risicofactor, waarbij invloeden tijdens de zwangerschap (als roken en drinken) hierbij ook nog een rol kan spelen.
Dit kan voor problemen zorgen in het dopaminesysteem, en kan zorgen voor afwijkingen in de frontale kwab en basale ganglia
Er is ook een grote schatting van erfelijkheid, bij broers en zussen is er van 2 tot 3 keer een hogere kans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de drie verklaringstheorieen van ADHD

A

Inhibition Theory
Dual Pathway
Triple Pathway

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg de inhibition theory uit

A

Barkley is de grondlegger van de aandachttheorieen die zegt dat het vermogen om bepaald gedrag te stoppen dus inhibitie verstoord is bij mensen met adhd en dus problemen geven op het gebied van:
- werkgeheugen
- zelfregulatie van affect, motivatie en arousal
- internalisatie van spraak
- analyse en synthese van gedrag, conceptvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de dual pathway theory

A
  1. excutive dysfunction pathway werkt niet naar behoren waar responsinhibitie onder valt (cool cognition)
  2. motivational dysfunction pathway werkt niet naar behoren, waaronder de motivationele en beloningsprocessen onder vallen (hot cognition)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de triple pathway theory

A
  1. excutive dysfunction pathway werkt niet naar behoren waar responsinhibitie onder valt (cool cognition)
  2. motivational dysfunction pathway werkt niet naar behoren, waaronder de motivationele en beloningsprocessen onder vallen (hot cognition)
  3. timing afwijkende tijdsperceptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg de relatie uit tussen ADHD en dopamine

A

Mensen met ADHD hebben een gebrek aan rem in de hersengebieden die motoriek, het denken en emoties regelen, dit komt door een tekort aan dopamine.
Dopamine wordt afgegeven in de synaptische spleet en brengt de overdracht van remmende prikkels van de ene naar de andere zenuwcel
de remmende werking worden niet goed doorgegeven en medicatie kan dit probleem opvangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe werkt ADHD bij volwassenen

A

hyperactiviteit neemt meer af en aandachtproblemen lijken juist meer toe te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt er bedoeld met negatief temperament bij kinderen met ADHD

A

veel huilen, hyperactief gedrag, veel heftige emoties, snel driftig, veel protesteren, veel ongelukjes, veel aandacht vragen en snel van slag zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat wordt er getest bij ADHD diagnostiek?

A
  • intelligentieprofiel (snelheid informatieverwerking)
  • aandachtfuncties
  • geheugenfuncties
  • executieve functies
  • sociale informatieverwerking
  • emotionele ontwikkeling
17
Q

wat is aandacht?

A

processen die te maken hebben met het detecteren en het selecteren van sensorische informatie uit de omgeving zodat deze informatie verder verwerkt kan worden zodat er betekenis aan kan worden verleend

18
Q

wat zijn executieve functies

A

betrokken bij de adaptatie aan een veranderende omgeving en bij het vormen van schema’s die nodig zijn om de wereld te begrijpen en te evalueren. (gedrag emotie en denken)