College 4 Flashcards

(18 cards)

1
Q

Ideegeneratie

A

de productie van kandidaat-oplossingen die de potentie hebben om een slecht gedefinieerd en complex probleem op te lossen.
> kennis op basis waarvan we kunnen divergeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

associatieve hiërarchieën

A

representatie:
1. netwerk
2. categorieën zijn knopen
3. verbonden via connecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verspreidende activatie

A

soorten verbindingen in semantisch geheugen
1. prikkelende (Go)
2. remmende (No Go)
> activatie van 1 categorie vermeerderd (of verminderd) activatie van andere, semantisch verwante, categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

functionele vastheid

A

mensen hebben een overweldigende neiging om een object te zien op basis van de meest duidelijke en veelvoorkomende eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bisociatie

A

Bi + Associatie: de conceptie van nieuwe categorieën door het verbinden van eigenschappen van twee of meer bestaande categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

addatieve combinatie

A

vorm een nieuwe categorie door eigenschappen te mengen (een schoen, die ook een telefoon is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

integratieve combinatie

A

combineer en lost conflicterende eigenschappen op middels andere tussenliggende categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aandacht

A

Categoriecombinatie vereist dat twee of meer categorieën de aandacht vangen van de persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

staat van aandacht moet passen bij fase creatieve proces

A

Sommige cognities “… lijken beter de eerdere stadia van ideegeneratie te ondersteunen (e.g., onscherpe aandacht) wanneer een probleem slecht gedefinieerd is.”
Andere cognities “… lijken beter latere stadia van ideegeneratie te ondersteunen, i.e., wanneer het duidelijker wordt hoe de oplossing voor het probleem er uit gaat komen te zien (e.g., gerichte aandacht).”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Executieve functies

A

hogere-orde cognitieve functies
die aanpassing faciliteren in reactie op veranderingen in de situatie waarin je bent [zoals tijdens het uitvoeren van een creatieve taak]
Drie belangrijkste functies:
1. Updaten (Updating)
2. Overschakelen (Switching or Shifting)
3. Inhibitie (Inhibition)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Updaten

A

Updaten is het ondersteunen, toevoegen, en verwijderen van categorieën in het
werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Overschakelen

A

Hoe gemakkelijk (flexibel) je kan overschakelen naar andere cognitieve staten, strategieën, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

inhibitie / remming

A

vermogen om de meest voor de hand liggende respons te onderdrukken
Onderdrukken van bias, afleiding, vroege reacties, directe actie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

strategieën

A

Mensen passen vaak een cognitieve strategie toe waar ze van weten dat die goed zal werken bij het genereren van ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

flexibiliteit

A

gebruik van semantische ongelijke categorieën
- onscherpe aandacht
- veel integratieve combinaties
- hoog tempo updaten en overschakelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

persistentie

A

uitputtende combinatie van maar een paar semantische gelijkende categorieën
- vasthoudende aandacht
- veel additieve combinaties, totdat dit niet meer mogelijk is
- hoge inhibitie, laag tempo overschakelen en updaten

17
Q

Inzicht

A

is een strategie waar oplossingen plotseling je bewustzijn binnenkomen zonder datje op dat moment bewust over het betreffende problem aan het nadenken bent.
Dit noemen we vaak een AHA!-moment. Zo’n moment voelt als een korte subjectieve ervaring – een positieve verrassing.

18
Q

voorstellingsvermogen

A

de vaardigheid om zintuigelijke ervaringen en situaties in te beelden zonder dat deze echt gebeurd hoeven te zijn