College 4 Flashcards
(28 cards)
Dimensies
Valt een begrip uiteen in verschillende onderdelen? Dan zijn dit de dimensies binnen dat begrip.
Indicatoren
Meetbare eigenschappen van dimensies. Bijvoorbeeld items, kenmerken of scores.
Operationalisatieschema
Het omzetten van abstracte concepten in duidelijk gedefinieerde, representatieve en meetbare variabelen. Weergegeven op een schematische manier.
Schaalscore
Wanneer je 1 dimensie hebt en je de antwoorden van meerdere indicatoren samenvoegt tot 1 score voor die dimensie.
Meetfout
Het verschil tussen de gemeten en de werkelijke waarden.
Toevallige meetfout
Willekeurige fouten. Hoe groter de kans dat de resultaten op toeval berusten, hoe lager de betrouwbaarheid van je onderzoek.
Systematische meetfout
Er wordt elke keer hetzelfde verkeerd gemeten. Resulteert in een lagere validiteit.
Interne consistentie
Meerdere onderdelen binnen een onderzoek die vergelijkbaar moeten zijn vergelijken. Vergelijkbaar antwoordgedrag binnen dimensies op items.
Test hertest betrouwbaarheid
Letterlijk je test herhalen en kijken of de antwoorden overeenkomen.
Kan alleen als de true score gelijk blijft en de respondent niet leert van de eerste afname. Leer en herinneringseffect kunnen resultaten verteken.
Split half betrouwbaarheid
Vragenlijst door tweeën delen, respondenten zouden op de eerste helft hetzelfde moeten scoren als op de tweede helft.
Parallelle operationalisering
Gebruik maken van meerdere enquetevragen om één dimensie te meten. Meerdere variabelen (vragen) met dezelfde (gelijke) waarden vormen schalen.
Leereffect
Als respondenten leren van eerder onderzoek. Als een gedrag/variabele leerbaar is.
Herinneringseffect
Komen meestal voort uit de neiging van een respondent om consistent te antwoorden op een vraag, waarvan hij bewust is dat ze al eens eerder is gesteld.
Double barrelled question
Een vraag dat meer dan één onderwerp tegelijk vraagt terwijl het maar één antwoord toelaat.
Contingency question / Filtervraag
Vragen die alleen door een subgroep respondenten beantwoord mogen worden.
Open en gesloten vraag
Een gesloten vraag heeft vooraf bepaald antwoordkeuzes waaruit de respondent kan kiezen. Bij een open vraag wordt de respondent gevraagd om in eigen woorden feedback te geven.
Uitsluitende antwoorden
Antwoordcategorieën mogen elkaar niet overlappen. Respondenten mogen maar 1 antwoord kunnen geven.
Uitputtende antwoorden
Antwoordcategorieën die respondenten aangeboden worden moeten alle mogelijke antwoorden bevatten die een respondent kan geven.
Gebalanceerde antwoorden
Ervoor zorgen dat er net zoveel positieve als negatieve antwoordopties voor een vraag zijn.
Likertschaal
Een beoordelingsschaal waarmee de meningen, houdingen, drijfveren en andere factoren van respondenten gemeten worden.
Semantische differentiaal
Psychometrische schaal met op de twee uitersten tegenovergestelde begrippen.
Dichotome vraag
Een vraag met slechts twee antwoordmogelijkheden (meestal ja/nee).
Meerkeuzevraag
Een vraag met meerdere antwoordmogelijkheden.
Numerieke antwoorden
Een vraag met antwoorden in de vorm van cijfers.