College 9 HECHTING EN EMPATHIE Flashcards

(34 cards)

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hechtingsysteem (2)

A

 VEILIGE HECHTING: interne werkmodellen van anderen als veilig, behulpzaam en steunend + interne werkmodellen van zelf als waardig om affectie te hebben

 ONVEILIGE HECHTING: focus op de kracht van anderen om hen te controleren of af te wijzen
o Vaak reactie op (onveilige) situatie

Al in 1940 het idee dat antisociaal gedrag vooraf wordt gegaan door hechtingsproblemen
o Bijv. hechting → persoonlijkheid → antisociaal gedrag (John Bolwby)
o Echter: hechting is geen voldoende en geen noodzakelijke voorwaarde!
 Betekent niet meteen dit diegene later in het leven antisociaal gedrag gaat
vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hechtingsstijlen in volwassenen –> Veilig

A
  • Positieve evaluatie van hechtingservaringen (positief/negatief)
  • Hoge eigenwaarde, beschouw anderen als warm en acceptabel, hoge mate van
    intimiteit
  • Gelinkt aan sensitieve en responsieve opvoeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hechtingsstijlen in volwassenen –> Gepreoccupeerd, ookwel afwerend, ambivalent

A
  • Bezorgdheid over hechtingservaringen in het verleden, onvermogen om een
    coherente representatie te geven
  • Risico op sociale terugtrekking en angst voor afwijzing, gevoelens van onbekwaamheid
  • Gelinkt aan inconsistente opvoedingsstijl (interferentie met autonomie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hechtingsstijlen in volwassenen –> Dismissief, ookwel vermijdend

A
  • Nadruk op prestatie en zelfredzaamheid ten koste van intimiteit
  • Deactivering van het hechtingssysteem, zelfbehoud, zelfingenomen, terughoudend
    om anderen te benaderen voor ondersteuning, antisociaal
    Ook wel: afwerend, ambivalent, casual seks
  • Gelinkt aan afwijzende/interfererende opvoeding (afstandelijk, koud of controlerend)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hechtingsstijlen in volwassenen –> Gedesorganiseerd

A
  • Kind zit in een conflict: bron van veiligheid is ook bron van angst
  • Passief-agressief, inconsistente angst voor afwijzing/op zoek naar intimiteit
    Ook wel: vermijdend
  • Gelinkt aan kindermishandeling (angstige/beangstigende zorgverleners)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De Minnesota study van risico en aanpassing vanaf de geboorte tot de volwassenheid
Longitudinale studie die de stabiliteit en voorspellende kracht van hechting bekijkt over een periode van 30 jaar van 3000 mensen

A
  1. Hechtings(on)veiligheid is relatief stabiel over de tijd heen
  2. Maar: enige invloed van positieve en traumatische ervaringen
    → Meer flexibiliteit in kinderen en adolescenten dan in volwassenen!
  3. Onveiligheid in de kindertijd gelinkt aan persoonlijkheidsproblematiek in de volwassenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gedesorganiseerde hechting en persoonlijkheidsproblematiek

A

 Sterk gelinkt aan ernstige persoonlijkheidspathologie, waaronder borderline persoonlijkheidsstoornis en antisociale persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hechting en (paden naar) antisociaal gedrag
Onveilige hechting als risicofactor voor misdaad John Bowlby (1944)

A

 Delinquentie heeft een psychologische geruststellende functie
o Coping mechanismen om om te gaan met negatieve gevoelens
 Daders hebben een veilige basis nodig in therapie

Onbewuste onveilige hechting –>
Onopgeloste woede en onrust –>
Delinquentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onveilige hechting als risicofactor voor misdaad

A

Onveilige hechtingsstijlen sterkt over-gerepresenteerd in populaties van daders
Alle types van onveilige hechting vormen een risicofactor voor misdaad
 Maar: enkel in de aanwezigheid van andere risicofactoren! (bijv. impulsiviteit,
ongevoeligheid)
Type onveilige hechting hangt samen met soort misdaad
 Bijv. mannelijke daders partnergeweld: met name gepreoccupeerd of ambivalent – niet
ontwijkend
 Problemen met regulatie interpersoonlijke afstand
 Zoeken toenadering wanneer ze angstig zijn maar trekken zich op vijandige manier
terug als anderen te dichtbij komen
 Geassocieerd met borderline persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hechtingsverschillen tussen kindermisbruikers en een gematchte controle groep

A

 Geen verschil in angstige en vermijdende hechting? → kindermisbruik vervult mogelijk
verschillende functies voor verschillende daders
o Vermijdend: seksuele gratificatie, genot van macht
o Angstig: kinderen zijn veilige optie voor intieme relaties, kunnen hen niet afwijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gedesorganiseerde hechting info

A

 Sterkste link met geweldadige misdrijven – in de aanwezigheid van mentale ziekte!
o M.n. aanwezigheid van realiteit-vervormende symptomen (psychose) → extreem
geweld tegen belangrijke anderen
 Verschillen tussen moeders met mental ziekte die hun kind wel of niet hebben vermoord (filicide)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Affect dysregulatie als mediator tussen hechting en misdaad

A

 Soort affect dysregulatie verschilt met soort onveilige hechting:
o Deactivatie of vermijding van emoties = vermijdende hechting
o Overactivatie van emotionele reactie = angstige hechting
 Geweld-faciliterende emoties (boosheid, paniek) → externaliserend gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een ontwikkelingsmodel – van kindermishandeling naar agressie

A

 Negatieve ervaringen in de kindertijd (trauma) komen veel voor in gevangenispopulaties
o ~16% zonder zulke ervaringen!
 Negatieve ervaringen in de kindertijd gelinkt aan gedesorganiseerde hechting
o Zeer ambivalente relaties met verzorgers, gekenmerkt door affectie EN mishandeling

Negatieve ervaringen in de kindertijd –>
Onveilige hechting (gedesorganiseerd) –>
Affect dysregulatie –>
agressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Implicaties voor forensische zorg
Behandeling voor daders met een persoonlijkheidsstoornis

A

 Behandeling moet zich richten op mechanismes die persoonlijkheidsstoornis linken aan geweld

 Mogelijke doelen
o Meer prosociale state of mind
o Verbeteren mentaliseren
o Affect regulatie

 Bijv. Offender Personality Disorder (OPD) Pathway in het VK
o Focus op hechting en mentaliseren voor daders én personeel!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hechting aan forensische instituten

A

 Hechting aan een “veilige” plaats van zorg
o In contrast, wereld buiten instelling is chaotisch en onveilig
o Maar: soms ook meer ambivalente houding!

 Vaak gebrek aan skills om zelf veilige hechtingsrelaties op te bouwen buiten forensische setting

 Belangrijk om meer aandacht te besteden aan hechtingsrelaties van daders met de plaatsen waar zij worden opgenomen

17
Q

Hechtingsrelaties met personeel

A

 Hechtingsrelaties tussen gedetineerden en ál het personeel dat betrokken is bij hun detentie en zorg

 Karakteristieken van ouder-kind relaties
o Ongelijkheden in macht, controle en autonomie
o Therapeuten die pogingen doen tot “heropvoeding” (bijv. bij schematherapie)

 Extra problematisch wanneer er mishandeling plaatsvindt vanuit hechtingsfiguren in de instelling → versterkt eerdere negatieve hechtingservaringen
o Overtreden van grenzen kan onveilige hechting kweken of versterken (bijv. door
kleineren, beledigen, verwaarlozen of inconsistente zorg bieden)

18
Q

Hechting als deel van risico beoordeling

A

 Hechting moet overwogen worden wanneer geweld heeft plaatsgevonden in intieme relaties (bijv. partner, kinderen)
o Hoe informeren hechtingservaringen in het verleden het patroon van misdaad?
Welke rol spelen (potentiële) slachtoffers in de hechtingsdynamiek?
Tools: HCR-20 vraagt kindermishandeling uit, Propensity for Abusiveness Scale (PAS)

19
Q

Empathie

A

“Term wordt breed toegepast op processen waarbij een observeerder informatie gebruikt over de interne staat van een ander individu”
Verschillende perspectieven:
 Theory of mind (perspectief-nemen; cognitief)
 Emotionele reactie (emotioneel)
 Moet die reactie isomorf zijn of enkel gepast?

20
Q

Relatie tussen CU trekken en problemen in empathie in de kindertijd

A
  1. Link tussen CU trekken en problemen in emotionele empathie sterker voor jongens dan voor meisjes
  2. Geen sekse verschillen voor de link met cognitieve empathie

 In jongens:
o Problemen in cognitieve empathie verdwenen tegen het einde van de kindertijd
o Problemen in emotionele empathie bleven bestaan

 In meisjes:
o Grotere verschillen in cognitieve empathie tussen oudere meisjes
o Geen consistente verschillen in emotionele empathie over leeftijden
Maar: onzeker hoe betrouwbaar rapportage ouder is

21
Q

Hoe werkt emotionele empathie?
3 perspectieven op de neuro-cognitieve architectuur

A
  1. Spiegelneuronen
  2. Spiegelneuronenanalogie
  3. Emotionele reactie
22
Q

Spiegelneuronen: eerste bewijs
1992: Baanbrekende studie bij primaten:

A

 Neuronen die geactiveerd worden bij het uitvoeren van een actie worden ook geactiveerd bij het observeren van die actie

Emotionale empathie – Spiegelneuronen
Direct bewijs voor spiegeleneuronen in emotionel empathie?
Participanten werden gevraagd om passief naar gezichtsstimuli te kijken OF naar deze stimuli te kijken en intern de target emotie te genereren
→ In beide condities, vergelijkbare hersennetwerken actief

23
Q

Emotionele empathie – Problemen met spiegelneuronen
Carr et al. (2003):

A
  1. De mate van de gelijkenis in het hersennetwerk is moeilijk in te schatten
  2. Overlap als gevolg van het kijken naar gezichtsstimuli bij beide condities?
  3. Bevinding niet gerepliceerd in een latere studie, welke geen associatie vond in neurale
    systemen voor passief kijken en imitatie
24
Q

Meer algemene problemen met het spiegelneuronenperspectief

A
  1. De meeste studies vonden neurale activiteit (ook) buiten het spiegelneuronensysteem
  2. Probleem met de emotionele congruentiehypothese
    ➢ In het Prisoner’s Dilemma game reageerden de deelnemers op pijn bij de geobserveerde personen met pijn als het doelwit eerlijk was geweest, maar met plezier als hij/zij oneerlijk was geweest
25
Emotionale empathie – Spiegelneuronenanalogie
 Vergelijkbaar: hersenregio’s i.p.v. specifieke neuronen zijn hetzelfde  I.p.v. perceptie-gebaseerd, specifiek spiegel-neuronensysteem voor emotionele expressie  Onderzoek naar pijn en afschuw/walging → Vergelijkbare activering in dorsale anterieure cingulate cortex (dACC) (maar nog steeds te onderscheiden)
26
Emotionale empathie – Spiegelneuronenanalogie --> PROBLEEM
 Verklaart geen empathie wanneer het doelwit niet wordt geobserveerd (bijv. verhalen vertellen)  Verklaart niet de emotionele incongruentie in het Prisoner’s Dilemma  Dus: duidelijk geen automatisch proces → rol van beoordeling (appraisal) → 2 mechanismen (de Vignemont & Singer, 2006): a. Beoordeling moduleert de automatische empathische respons b. Beoordeling van zowel emotionele signalen als context om emotionele respons te genereren
27
Een behaviorist benadering van emoties Emoties zijn:
Staten/toestanden uitgelokt door beloningen en straffen (event-related experiences)
28
Een behaviorist benadering van emoties --> Emotionele uitdrukkingen zijn: EN Deze stimuli kunnen zijn:
Emotionele uitdrukkingen zijn:  Versterkers/bekrachtigers die de waarschijnlijkheid van toekomstig gedrag moduleren  Angst → aversieve conditionering  Geluk → appetieve conditionering Deze stimuli kunnen zijn:  Niet-sociaal (bijv. tijger, rode stip voordat elektrische schokken worden gegeven)  Sociaal (bijv. angstige gezicht van een ander, enge gebeurtenis die iemand anders heeft meegemaakt) → Wanneer sociaal = emotionele empathie  NIET automatisch, maar onder invloed van top-down aandachtscontrole (bijv. Prisoner’s Dilemma, aandachtsfocus; Singer et al., 2006)
29
Empathie voor pijn
 Onderzocht door te testen wat mensen begrijpen als ze anderen observeren die pijn ervaren en of ze die gevoelens kunnen delen en spiegelen  Bijv. door mensen te laten kijken naar gezichtsuitdrukkingen van pijn of stimuli geassocieerd met pijn  Problemen met empathie voor pijn gevonden bij mensen met psychopathie/jongeren met psychopathische trekken o Hoe komt dat?
30
Psychopathie en tolerantie voor pijn Brislin et al. (2016):
 Druk algometer op dominante hand met toenemende druk → Wanneer participanten “stop” zeggen = pijn tolerantie  Pijn tolerantie hoger onder studenten met hogere score op Meanness trek van de Triarchic Psychopathy Measure → Als mensen met psychopathie minder sensitief zijn voor eigen pijn → verminderde ontwikkeling voor empathische pijn anderen Tolerantie voor pijn en agressie en geweld  Andere manieren van meten pijn tolerantie: blootstelling aan (ijs)koud water en electroshocks → Pijn tolerantie gelinkt aan psychopathie alsook antisociaal gedrag
31
Modulatie van empathie Het argument:
 Empathie vereist moeite en dat men daarna extra emoties moet reguleren (koste)  Empathie is meer waarschijnlijk voor bekenden dan voor onbekenden en voor mensen die men aardig vindt  Empatiseren mensen met CU trekken niet met anderen omdat ze het de belastend vinden?; ze kunnen wel empathie voelen wanneer hierom wordt gevraagd.  Zijn mensen met CU trekken meer selectief over met wie ze empatiseren?  JA!
32
Mind-mindedness
Mate waarin een verzorger afgestemd is op en interacteert met de behoeftes, gedachtes en gevoelens van het kind → Hypothese: Empathie-gerelateerde skills worden gefaciliteerd door mindgerelateerde opmerkingen
33
Ontkoppeling van empathie als emotie regulatie strategie
 Mensen met CU trekken hebben vaak een gebrek aan adequate emotieregulatie o Mogelijk gelinkt aan onveilige hechting  Ontkoppeling van empathische respons kan een emotie regulatie strategie zijn om om te gaan met emoties die men niet aankan  Problemen in emotie regulatie skills dragen mogelijk bij aan gebrek aan empathisch reageren
34
Oefen tentamenvraag Welk van de volgende beschrijvingen past het BESTE bij een persoon met een dismissieve hechtingsstijl? A. Iemand die inconsistente reacties vertoont op nabijheid, waarbij zij soms intieme connecties omarmen terwijl zij op anderen momenten intimiteit niet kunnen tolereren B. Iemand die zich sterk committeert aan een romantische partner, zelfs al in vroege stadia van de relatie C. Iemand die geen sterke behoefte heeft aan intieme relaties en meer vluchtige relaties prefereert om zo controle te houden D. Iemand met een sterke angst dat hun partner hen zal verlaten
C. Iemand die geen sterke behoefte heeft aan intieme relaties en meer vluchtige relaties prefereert om zo controle te houden