contexte 12 Flashcards
(94 cards)
1
Q
het lidwoord
A
l’article
2
Q
citeren
A
citer
3
Q
de conclusie
A
la conclusion
4
Q
de uitleg
A
l’explication
5
Q
uitleggen
A
expliquer
6
Q
de formule
A
la formule
7
Q
de taal
A
la langue
8
Q
de moedertaal
A
la langue maternelle
9
Q
de zin
A
la phrase
10
Q
nauwkeurig
A
précis
11
Q
verduidelijken
A
préciser
12
Q
uitspreken
A
prononcer
13
Q
herhalen
A
répéter
14
Q
de term
A
le terme
15
Q
de vertaling
A
la traduction
16
Q
vertalen
A
traduire
17
Q
de overeenstemming
A
l’accord
18
Q
toegeven
A
admettre
19
Q
beweren, bevestigen
A
affirmer
20
Q
toevoegen
A
ajouter
21
Q
ophouden, stoppen
A
arrêter
22
Q
verzekeren
A
assurer
23
Q
lief, best
A
cher
24
Q
de communicatie
A
la communication
25
begrijpen
comprendre
26
het begrip
la compréhension
27
bevestigen
confirmer
28
het advies
le conseil
29
verklaren
déclarer
30
de vraag
la demande
31
aanwijzen, wijzen naar
désigner
32
schrijven
écrire
33
het handschrift
l'écriture
34
spellen
épeler
35
de uitdrukking
l'expression
36
uitdrukken
exprimer
37
het gebaar
le geste
38
de boodschap
le message
39
het woord
le mot
40
het spreken
la parole
41
voorstellen
proposer
42
uitdagen
provoquer
43
de vraag
la question
44
antwoorden
répondre
45
onthullen, openbaren
révéler
46
aangeven
signaler
47
het teken
le signe
48
de stilte
le silence
49
wensen
souhaiter
50
de bewering
l'affirmation
51
aankondigen
annoncer
52
meedelen
communiquer
53
de oproep
l'appel
54
aanraden, raad geven
conseiller
55
het debat
le débat
56
de verklaring
la déclaration
57
de beschrijving
la description
58
bepalen, vaststellen
déterminer
59
oproepen
évoquer
60
het excuus
l'excuse
61
zich verontschuldigen
s'excuser
62
eisen
exiger
63
uiteenzetten
exposer
64
aandringen
insister
65
rechtvaardigen
justifier
66
noemen
nommer
67
de leugen
le mensonge
68
liegen
mentir
69
beweren
prétendre
70
de belofte
la promesse
71
beloven
promettre
72
het voorstel
la proposition
73
vertellen
raconter
74
eisen
réclamer
75
aanbevelen, aanraden
recommander
76
de opmerking
la remarque
77
bedanken
remercier
78
een suggestie doen
suggérer
79
de suggestie
la suggestion
80
zo, op die manier
ainsi
81
nou, en
alors
82
goed, nou, wel
bien
83
natuurlijk, vanzelfsprekend
bien entendu
84
natuurlijk, jazeker
bien sûr
85
het doel
le but
86
wat
comme
87
hoe
comment
88
tegenspreken
contredire
89
het gesprek
la conversation
90
gevoelig, lastig
délicat
91
het detail
le détail
92
de dialoog
le dialogue
93
de discussie
la discussion
94
