contexte 6 Flashcards
(86 cards)
1
Q
de aankoop
A
l’achat
2
Q
kopen
A
acheter
3
Q
de zaak
A
l’affaire
4
Q
de klant
A
le client
5
Q
de klantenkring
A
la clientèle
6
Q
de handel
A
le cocmmerse
7
Q
commercieel
A
commercial
8
Q
de boodschappen
A
les courses
9
Q
het magazijn
A
le magasin
10
Q
de koopwaar
A
la marchandise
11
Q
nieuw
A
neuf, neuve
12
Q
nieuw, ander
A
nouveau
13
Q
het product
A
le produit
14
Q
de kwaliteit
A
la qualité
15
Q
de voorraad
A
la réserve
16
Q
verkopen
A
vendre
17
Q
de verkoop
A
la vente
18
Q
het aandeel
A
l’action
19
Q
het geld
A
l’argent
20
Q
toenemen
A
augmenter
21
Q
de bank
A
la banque
22
Q
de winst
A
le bénéfice
23
Q
de cent
A
le centime
24
Q
duur
A
cher
25
de rekening
le compte
26
de kosten
le coût
27
kosten
coûter
28
het kredit
le crédit
29
de uitgave
la dépense
30
uitgeven
dépenser
31
de schuld
la dette
32
verschuldigd
dû
33
het spaargeld
les économies
34
bezuinigen
économiser
35
hoog
élevé
36
de euro
l'euro
37
de factuur
la facture
38
de financiën
les finances
39
de financering
le financement
40
financiering
le financement
41
financieel, geld-
financier
42
het fortuin
la fortune
43
de kosten
les frais
44
gratis
gratuit
45
het contant geld
le liquide
46
de huur
le loyer
47
het bedrag
le paiement
48
arm
pauvre
49
betalen
payer
50
de munt
la pièce
51
de prijs
le prix
52
de winst
le profit
53
het inkomen
le renvenu
54
rijk
riche
55
de rijkdom
la richesse
56
de waarde
la valeur
57
waard zijn
valloir
58
vastbinden, vastmaken
attacher
59
de kousen
les bas
60
de sok
la chaussette
61
de schoenen
les chaussures
62
het hemd
la chemise
63
chic
chic
64
de stropdas
la cravate
65
proberen
essayer
66
de jeans
le jean
67
de rok
la jupe
68
de bril
les lunettes
69
het badpak
le maillot
70
de mode
la mode
71
het horloge
la montre
72
de paraplu
la parapluie
73
de parel
la perle
74
de zak
la poche
75
de jurk
la robe
76
de stijl
le style
77
de tas
le sac
78
het T-shirt
le T-shirt
79
de stof
le tissu
80
het jasje
la veste
81
de kleding
les vêtements
82
gekleed
vêtu
83
overheids-, bestuurlijk
administratif
84
de overheid
l'administration
85
besturen
administrer
86
