D2 M2 voc. Flashcards

(42 cards)

1
Q

de handenarbeid

A

l’activité manuelle (f)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een sabbatjaar

A

une année sabbatique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een leisteen/schrijflei

A

une ardoise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het rekenen

A

le calcul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een kostprijs

A

un cout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een verantwoordelijke/supervisor

A

un encadrant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de levensvreugde

A

la joie de vivre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het alledaagse leven

A

le quotidien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een taalvakantie

A

un séjour linguistique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een ader

A

une veine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een (venster)luik

A

un volet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het vrijwilligerswerk

A

le volontariat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

warm/hartelijk

A

chaleureux/chaleureuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

drukbezet

A

chargé(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vol bewondering (voor)/verwonderd (door)

A

émeirveillé(e) (par)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

overrompeld/geschokt/erg verbaasd

A

interloqué(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

(half) betaald/vergoed

A

(semi-)rémunéré(e)

18
Q

verbonden

19
Q

verhogen

20
Q

genieten van/voordeel halen uit

A

bénéficier de

21
Q

een boost geven/opkrikken

22
Q

passen/goed zijn (voor)

23
Q

blijken/zich bewijzen

24
Q

elkaar opvolgen

A

s’enchainer

25
zich opdringen
s'imposer
26
wagen/proberen
tenter
27
jobjes aaneenrijgen
enchainer les petits boulots
28
goed ondersteund/omkaderd zijn/worden
être bien encadré(e)
29
goed omringd/ondersteund zijn/worden
être bien entouré(e)
30
goed ondersteund zijn/worden
être bien pris/prise en charge
31
vastzitten tussen/klem zitten
être coincé(e) (entre)
32
verantwoordelijk zijn voor
être en charge (de)
33
ga ervoor!
fonce!
34
de stap zetten/de sprong wagen
franchir le pas
35
geen/nooit geld op zak hebben
ne pas/jamais avoir un sou en poche
36
(terug) in goede staat brengen
remettre en état
37
zich met iemand onderhouden/met iemand spreken
s'entretenir avec quelqu'un
38
zich op zijn gemak voelen
se sentir à l'aise
39
in een loodzware hitte werken
travailler sous une chaleur de plomp
40
een nachtmerrie worden
virer au cauchemar
41
binnen
au sein de
42
warm/hartelijk
chaleureusement