Les Jeux Olympique Flashcards
vocabulaire (58 cards)
1
Q
een afwijking
A
une anomalie
2
Q
de gewrichten
A
les articulations
3
Q
het welzijn
A
le bien-être
4
Q
een weldaad
A
un bienfait
5
Q
de hersenen
A
le cerveau
6
Q
een middel
A
un catalysateur
7
Q
de (bloeds)omloop
A
la circulation (sanguine)
8
Q
de opsporing
A
le dépistage
9
Q
een gegeven
A
une donnée
10
Q
de uithouding
A
l’endurance (f)
11
Q
een hormoon
A
une hormone
12
Q
een misvorming
A
une malformation
13
Q
de geneeskunde
A
la médecine
14
Q
de beenderen
A
les os (m)
15
Q
de ziekteleer
A
la pathologie
16
Q
een prestatie
A
une performance
17
Q
het gewicht
A
le poids
18
Q
een long
A
un poumon
19
Q
het verouderingsproces
A
le processus de vieillissement
20
Q
de vooruitgang
A
le progrès
21
Q
de opvolging
A
le suivi
22
Q
de bloeddruk
A
la tension
23
Q
astma-
A
asthmatique
24
Q
aantrekkelijk
A
attirant(e)
25
hart-
cardiaque
26
kortstondig
éphémère
27
hart- en vaat-
cardiovasculaire
28
evenwichtig
équilibré(e)
29
immuun
immunitaire
30
medisch
médical(e)
31
bloed-
sanguin(e)
32
kalm
sérein(e)
33
universeel
universel(le)
34
vervullen
accomplir
35
ontspannen
décompresser
36
diagnosticeren/de diagnose stellen (van)
diagnostiquer
37
variëren
diversifer
38
confronteren met
être confronté à/avec
39
deel uit maken van
faire partie de
40
een probleem stellen
poser problème
41
versterken
renforcer
42
stimuleren/nieuwe kracht geven
revitaliser
43
beeldhouwen/vormen
sculpter
44
zich inschrijven in
s'inscrire à
45
door
à cause de
46
inderdaad
certes/en effet
47
in tegenstelling tot
contrairement à
48
volgens
d'après
49
dankzij
grâce à
50
zelf(s) al(s)
même si
51
nochtans
pourtant
52
echter
toutefois
53
daarom
voilà pourqoui
54
een gezonde geest in een gezond lichaam
un esprit sain dans un corps sain
55
dat laat te wensen over
cela laisse à désirer
56
zich volledig storten in (een activiteit)
se lancer à corps perdu dans (une activité)
57
zich goed/slecht in zijn vel voelen
se sentir bien/mal dans sa peau
58
het is beter dat
il vaut mieux (+ inf)/il vaut mieux que (+ subj)