l'expression du temps, de l'opposition, de la concession, du but, de la conséquence, de la condition, de la cause et de la manière Flashcards
(73 cards)
1
Q
wanneer
A
quand/lorsque
2
Q
op het moment dat
A
au moment où
3
Q
terwijl
A
pendant (que)
4
Q
op dit moment (nu)
A
en ce moment
5
Q
op dat moment
A
à ce moment
6
Q
sinds
A
depuis (que)
7
Q
zodra
A
dès (que)/aussitôt que
8
Q
nadat
A
après que
9
Q
voordat
A
avant que (+subj)
10
Q
totdat
A
jusqu’à ce que (+subj)
11
Q
in afwachting tot
A
en attendant que (+subj)
12
Q
vanaf
A
dès
13
Q
na
A
après
14
Q
voor
A
avant
15
Q
op het moment van
A
au moment de
16
Q
na te
A
après (+inf. passé)
17
Q
alvorens te
A
avant de
18
Q
terwijl (tegenstelling)
A
alors que/tandis que
19
Q
maar
A
mais
20
Q
in tegenstelling tot
A
contrairement à
21
Q
integendeel
A
au contraire
22
Q
daarentegen
A
,par contre,
23
Q
als/indien
A
si
24
Q
voor het geval dat/ingeval
A
au cas où
25
op voorwaarde dat
à condition que
26
in geval van
en cas de
27
op voorwaarde te
à condition de
28
zelfs al(s)
même si
29
toch
quand même
30
hoewel/ondanks dat
bien que/quoique/malgré que
31
wie ook
qui que
32
wat ook
quoi que
33
waar ook
où que
34
zonder dat
sans que
35
op zo'n manier dat
de telle façon que/de telle manière que/de telle sorte que
36
zonder
sans
37
zonder te
sans
38
gisteren
hier
39
gisterenmorgen
hier matin
40
gisterenmiddag
hier midi
41
gisterenavond
hier soir
42
eergisteren
avant hier
43
3 dagen geleden
Il y a trois jours
44
vorige week
la semaine passée
45
vorige maand
le mois passé
46
vorig jaar
l'année passée
47
vorige zomer
l'été passée
48
vroeger
autrefois/dans le passé
49
Destijds
à l'époque
50
vandaag
aujourd'hui
51
vanmorgen
ce matin
52
vanmiddag
ce midi
53
vanavond
ce soir
54
tijdens
durant
55
deze week
cette semaine
56
deze maand
ce mois
57
dit jaar
cet année
58
deze zomer
cet été
59
op dit ogenblik
en ce moment/maintenant
60
vanaf nu
à partir de maintenant/désormais
61
morgen
demain
62
overmorgen
après demain
63
binnen 3 dagen
dans/en (les) 3 jours
64
binnen 2 weken
dans/en (les) 2 semaines
65
volgende week
la semaine prochaine
66
volgende maand
le mois prochain
67
volgend jaar
l'année prochaine
68
volgende zomer
l'été prochaine
69
dan/op dat moment
à ce moment
70
onmiddellijk
tout de suite
71
straks
tout à l'heure
72
binnenkort
bientôt
73
later
plus tard
