Défi 1 - Mission 1 Flashcards
(40 cards)
1
Q
l’athlétisme
A
de atletiek
2
Q
une célébrité
A
een beroemdheid
3
Q
une discipline
A
een discipline, een tak
4
Q
une hésitation
A
een aarzeling
5
Q
un mérite
A
een verdienste
6
Q
une personnalité
A
een beroemdheid, een belangrijk persoon
7
Q
un physique
A
een uiterlijk, een voorkomen
8
Q
une récompense
A
een beloning
9
Q
une source d’ispiration
A
een inspiratiebron
10
Q
un sportif, une sportive
A
een sporter, een sportster
11
Q
une star
A
een ster, beroemdheid
12
Q
le tapis rouge
A
de rode loper
13
Q
appliqué(e)
A
ijverig
14
Q
complexé(é)
A
timide, schuchter, gecomplexeerd
15
Q
criard(e)
A
schreeuwerig
16
Q
éclatant(e)
A
schitterend
17
Q
exemplaire
A
voorbeeldig
18
Q
fier, fière
A
trots
19
Q
honoré(e)
A
vereerd
20
Q
humble
A
bescheiden
21
Q
illustre
A
beroemd, nobel
22
Q
inhabituel(le)
A
ongewoon
23
Q
invincible
A
onoverwinnelijk
24
Q
méprisable
A
verachtelijk
25
moche
lelijk
26
modeste
bescheiden
27
serein(e)
sereen, kalm, onbewogen
28
surprenant(e)
verrassend
29
voyant(e)
opvallend
30
confier (quelque chose à quelqu'un)
(iets aan iemand) toevertrouwen
31
pratiquer
beoefenen
32
réussir (à)
(erin) slagen (om)
33
se souvenir de
zich herinneren
34
être au centre de toutes les attentions
in het middelpunt van de belangstelling staan
35
garder la motivation
gemotiveerd blijven
36
garder les pieds sur terre
met beide voeten op de grond blijven
37
jouer de la guitare
gitaar spelen
38
occuper une place
een plaats innemen
39
prendre l'apparence de
eruitzien als, de gedaante aannemen van
40
se mettre sur son 31
zich opkleden