Défi 2 - Mission 3 Flashcards
(31 cards)
1
Q
un coffret cadeau
A
een geschenkdoos
2
Q
une durée de vie
A
een levensduur
3
Q
un échange
A
een omruiling
4
Q
la fête des mères
A
Moederdag
5
Q
la fête des pères
A
Vaderdag
6
Q
la fidélité
A
de trouw
7
Q
les modalités de retour
A
de retourvoorwaarden
8
Q
un piège
A
een valstrik / een val
9
Q
la prospérité
A
de welvaart / de voorspoed
10
Q
la pub / la publicité
A
de reclame
11
Q
un remboursement
A
een tereugbetaling
12
Q
un retour
A
een teruggave
13
Q
la société de consommation
A
de consumptiemaatschappij
14
Q
des sous-vêtements
A
ondergoed
15
Q
un ticket de caisse
A
een kasticket
16
Q
la TVA
A
de btw
17
Q
défectueux / défectueuse
A
gebrekkig / defect / uitdrukkelijk
18
Q
associer à
A
associëren met
19
Q
échanger
A
inruilen
20
Q
gâter
A
verwennen
21
Q
manipuler
A
manipuleren
22
Q
payer par carte bancaire
A
met bankkaart betalen
23
Q
retourner
A
retourneren / terugsturen
24
Q
sensibiliser
A
sensibiliseren
25
se renseigner / se renseigner sur
zich informeren / zich informeren over
26
dans les quinze jours
binnen de vijftien dagen
27
en parfait état
in perfecte staat
28
faire de bonnes affaires
goede zaken doen
29
rendre jaloux / rendre jalouse
jaloers maken
30
se frotter les mains
zich in de handen wrijven
31
sur présentation de la facture / sur présentation du ticket de caisse
op vertoon van de factuur / op vertoon van het kasticket
