Economie Flashcards

(74 cards)

1
Q

Leg uit dat er sprake is van ruilen over de tijd (lenen).

A

1) Door leningen af te sluiten zijn investeringen naar voren gehaald.
2) Deze leningen zullen later worden afgelost (incl rente) waardoor er in de toekomst minder besteed/geïnvesteerd kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat veroorzaakt een daling in het (totale) surplus?

A

Door marktfalen. Bijvoorbeeld een kleinere afzet (door een hogere prijs dan de evenwichtsprijs).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom moet vrij kapitaalverkeer worden verhinderd bij een vaste wisselkoers en onafhankelijk rentebeleid?

A

Omdat het vrije kapitaalverkeer reageert op rentebeleid, waardoor er appreciatie of depreciate van de valuta kan voorkomen. Dit wil je voorkomen bij een vaste wisselkoers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij valuta-interventie, hoe bereken je de hoeveelheid valuta die opgekocht moet worden om een koersdaling te voorkomen?

A

Bereken de Qv en Qa bij een gewenste koerswisseling, en het verschil tussen de 2 moet opgekocht worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Als je moet uitleggen dat een verlaging van belastingtarieven kan leiden tot een toename van de werkgelegenheid, welke beredenering gebruik je dan? (en überhaupt bij redenatie over belasting)

A

Beredeneer via het besteedbaar inkomen. Toename besteedbaar inkomen –> effectieve vraag stijgt –> productie stijgt –> vraag naar arbeid stijgt (werkgelegenheid neemt toe).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt moral hazard verminderd door een verzekeraar (dmv voorwaarden)?

A

Het veroorzaken van prikkels om minder schade te claimen bij de verzekeraar. Benoem niet: risico’s vermijden door verzekerde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg uit hoe de GA-curve verschuift bij onderbesteding.

A

Daling EV –> lagere inflatie dan verwacht terwijl de productiekosten vastliggen op korte termijn –> reële productiekosten stijgen –> aanbod daalt –> GA-curve verschuift (Geaggregeerd Aanbod)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit hoe de GA-curve zal verschuiven over de tijd als inflatie nu lager is dan verwacht.

A

Inflatieverwachtingen veranderen –> lonen en inkoopprijzen worden opnieuw onderhandeld en dalen –> reële productiekosten dalen –> GA-curve verschuift naar beneden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de formule van de multiplier?

A

Gevolg/oorzaak (bijv: verandering inkomen als gevolg van bestedingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verschilt de Keynesiaanse visie van de monetaristische visie wat betreft renteveranderingen als middel om bestedingen te stimuleren. Benoem de helling van de IS-curve.

A

De monetaristische visie gaat uit van een grotere rentegevoeligheid dan de Keynesiaanse visie (dus een vlakkere IS-curve). Een relatief kleinere renteverlaging zal leiden tot eenzelfde stijging van de consumptie/investeringen waardoor een stabiele inflatie wordt bereikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is groen bbp?

A

Groen bbp = bbp - negatieve externe effecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer gaat een producten stoppen vs tijdelijk doorgaan vs doorgaan?

A

Doorgaan bij winst (GO>GTK).
Tijdelijk doorgaan wanneer stoppen meer verlies oplevert (GVK<P<GTK).
Stoppen wanneer doorgaan meer verlies oplevert (P<GVK).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk fenomeen zorgt voor dalende extra productie per extra arbeider, en hoe beïnvloedt dit de marginale winst?

A

Afnemende meeropbrengsten. Gevolg: kosten per product nemen toe (loonkosten stijgen harder dan de productie), de marginale winst daalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ontstaat publiek kapitaal en hoe draagt het bij aan de economische ontwikkelingen van een land?

A

Ontstaat door overheidsinvesteringen in kapitaalgoederen die worden gebruikt bij de productie van andere goederen en diensten. Het investeren in (publiek) kapitaal zorgt voor toenemende productiviteit en winstgevendheid –> hoger bbp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe leidt een positief overheidssaldo via de vermogensmarkt tot binnenlandse bestedingen?

A

Positief overheidssaldo –> daling vraag kapitaal (want overheid vormt groot deel van de vraag naar kapitaal) –> daling vraag naar vermogen (leningen) –> daling rente -> meer investeren –> consumptie stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk positief effect heeft R&D?

A

Een hogere TFP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de karakteristieken van een markt met volkomen concurrentie?

A

Veel aanbieders
Vrije toe- en uittreding
Transparant
Homogeen product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe ziet de MO lijn eruit bij monopolistische concurrentie?

A

MO = 0 bij een 1/2 van afzet waarbij GO = 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waaraan staat MO gelijk bij volkomen concurrentie?

A

MO = GO = P (= horizontale lijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de karakteristieken van een markt met monopolistische concurrentie?

A

Veel aanbieders
Vrije toe- en uittreding
Niet transparant
Heterogreen product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de kenmerken van een oligopolie?

A

Paar grote aanbieders
Toetredingsbarrieres
Niet transparant
Heterogeen/homogeen product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de best response methode?

A

Het markeren van de hoogste pay-off van iedere speler op elke keuze van de ander om een evenwicht te vinden waarbij geen van beide zich kan verbeteren (Nash-evenwicht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de kenmerken van een monopolie?

A

1 aanbieder
Toetredingsbarrieres
Niet transparant
Homogeen product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het verschil tussen een wettelijk en een natuurlijk monopolie?

A

1) Octrooi/patent
2) Grote schaalvoordelen en enorme constante kosten (wordt ook rekening gehouden met verzonken kosten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke 4 factoren kunnen een verschuiving van de vraaglijn veroorzaken?
1) Prijzen van andere goederen 2) Inkomen van vragers 3) Aantal vragers 4) Voorkeuren van de vragers
26
Welke 2 factoren kunnen een verschuiving van de aanbodlijn veroorzaken?
1) Productiekosten per stuk 2) Aantal aanbieders
27
Waaruit bestaan de maatschappelijke kosten? En de maatschappelijke baten?
Private kosten + kosten van negatieve externe effecten (bijv. schoonmaken van verontreinigde rivier) Private baten + opbrengsten positieve externe effecten
28
Wat houdt een circulaire economie in?
Alle grondstoffen worden hergebruikt en in principe ontstaat er geen afval meer.
29
Hoe heet de huidige waarde van een toekomstig bedrag? En waar wordt deze waarde voor gebruikt? En hoe heet de toekomstige waarde?
De contante waarde. / Om te bepalen hoeveel je nu moet beleggen (tegen een bepaald rendementspercentage) om in de toekomst een bepaald bedrag te hebben. / De eindwaarde.
30
Hoe heet de winst die een aandeelhouder uitgekeerd kan krijgen?
Dividend.
31
Wat is de definitie van duurzaam produceren?
Zodanig produceren dat de productie niet ten koste gaat van toekomstige generaties.
32
Wat is de formule voor rendement?
Winst / aankoopprijs x 100%
33
Wanneer komt het Nash-evenwicht tot stand?
Als beide spelers hun opbrengsten niet kunnen verbeteren door alleen zelf van strategie te veranderen.
34
Wat zorgt er bij een gevangendilemma voor dat er een (sub-optimaal) Nash-evenwicht wordt bereikt?
Beide spelers kiezen voor hun dominante strategie.
35
Wat is averechtse selectie?
Als (door asymmetrische informatie en wantrouwen) de betalingsbereidheid daalt, en de markt uiteindelijk slechts bestaat uit de slechtste versie in het aanbod.
36
Met welke formule bereken je de premie?
Premie = kans op schade x gem. hoogte verwachte schade
37
Wanneer is een markt economisch doelmatig?
Maximale surplus
38
Hoe heet het marktevenwicht van een perfecte markt? (als het resultaat van de een niet kan verbeteren zonder dat het resultaat van de ander verslechtert)
Pareto-efficient / Pareto-optimaal
39
Waarom is monopolistische concurrentie / monopolie soms beter dan volkomen concurrentie?
Meer keuze (door productdifferentiatie). Meer innovatie (want door bescherming patent is het winstgevend)
40
Wat is het 'berovingsprobleem'?
Na afsluiten van contract veranderen de machtsverhoudingen tussen partijen omdat de ene verzonken kosten heeft gemaakt waardoor de ander een groter deel van surplus naar zich toe kan trekken.
41
Wat is het 'principaal-agentprobleem'?
Principaal en agent hebben verschillende belangen, en door asymmetrische informatie moet de principaal transactiekosten maken om de agent te controleren.
42
Hoe kan een product heterogener worden?
Productdifferentiatie.
43
Beargumenteer hoe hoge inflatie via de productiekosten tot meer productie kan leiden.
Hogere inflatie dan verwacht --> daling reële productiekosten --> stijging productie (lage productiekosten scheppen meer aanbod).
44
Wat zijn de voorwaarden van prijsdiscriminatie?
1) scheiden van deelmarkten 2) vermijden van onderlinge doorverkoop
45
Waarom zorgt progressieve inkomstenbelasting voor een minder hard dalende effectieve vraag dan proportionele inkomstenbelasting?
Omdat bij progressieve inkomstenbelasting een daling van het bbp voor een minder grote daling van besteedbaar inkomen zorgt.
46
Noem voorbeelden van oorzaken van natuurlijke werkloosheid.
Weinig werkgelegenheid, minimumloon, naar buitenland verplaatste arbeid.
47
Wat is het gevolg van loon- en prijsflexibiliteit op productie fluctuaties?
Als inflatie anders is dan verwacht zullen door de loon- en prijsflexibiliteit de reële productiekosten minder hard veranderen. De productie zal dus ook minder sterk reageren op inflatie.
48
Noem 2 manieren voor verzekeraars om moral hazard te verminderen.
Eigen risico + bonus-malussysteem.
49
Noem een manier om averechtste selectie te voorkomen.
Verplichte solidariteit.
50
Hoe denken de Keynesianen over begrotingsbeleid en monetair beleid? En hoe denken de Keynesianen over het IS-MB-GA model wat betreft de IS-curve en de MB-curve?
Keynesianen: begrotingsbeleid is krachtig, monetair beleid is zwak; o IS-curve is steil: bestedingen reageren weinig op de renteveranderingen; o MB verschuift weinig: centrale bank verhoogt rente weinig bij stijgende inflatie.
51
Hoe denken de monetaristen over begrotingsbeleid en monetair beleid? En hoe denken de monetaristen over het IS-MB-GA model wat betreft de IS-curve en de MB-curve?
Monetaristen: begrotingsbeleid is zwak, monetair beleid is sterk; o IS-curve is vlak: bestedingen reageren sterk op de rente; o MB verschuift veel: centrale bank verhoogt rente sterk bij stijgende inflatie.
52
Hoe denken de Keynesianen en monetaristen over loon- en prijsflexibiliteit vs de neo- en nieuw klassieken. Benoem de GA-curve en de potentiële productie. Benoem de conclusie van de neo- en nieuw klassieken mbt vraagstimulering.
Keynesianen en monetaristen) er is geen perfecte loon- en prijsflexibiliteit waardoor GA-curve niet verticaal is. Op korte termijn is Y niet gelijk aan potentiële productie Y*. Neo- en Nieuw klassieken) er is sprake van perfecte loon- en prijsflexibiliteit. GA is verticaal en Y is gelijk aan potentiële productie Y*. Hierdoor is vraagstimulering (budgettair en monetair) niet effectief: geen effect op inkomen, alleen effect op inflatie.
53
Hoe noem je het als de YYpotentieel.
Negatieve output gap. Positieve output gap.
54
Wat is ruimer/krapper monetair beleid (van de CB)?
Een hogere/lagere inflatiedoelstelling hanteren door de rente te verlagen/verhogen.
55
Wat geeft het Keynesiaanse kruis weer?
Het Keynesiaanse kruis weergeeft het evenwicht tussen de bestedingen en het inkomen bij gegeven rente en inflatie.
56
Welke formule laat zien dat als de goederenmarkt in evenwicht is, de vermogensmarkt automatisch ook in evenwicht is?
Uit de kringloop (bij gesloten economie) volgt dat aanbod gelijk is aan de vraag op de vermogensmarkt: S = I + (O – B).
57
Wat doet een hoge marginale consumptiequote met de helling van de bestedingslijn.
Een hoge marginale consumptiequote (lagere marginale spaarquote) zorgt voor een steilere (vlakkere) helling van de bestedingslijn.
58
Van welke 2 dingen hangt de multiplier (verandering inkomen als gevolg van bestedingen) af?
De grootte van de multiplier hangt af van het spaarlek en het belastinglek.
59
Noem een voordeel en nadeel van een muntunie.
Een muntunie heeft als voordeel dat wisselkoersschommelingen worden voorkomen waardoor financiële stabiliteit kan worden bevorderd. Een muntunie heeft als nadeel dat economieën in de muntunie niet meer schokken kunnen opvangen via aanpassing van de wisselkoers waardoor de conjunctuurbeweging wordt versterkt.
60
Wat is de hoofdgedachte van optimale valutagebieden? Welke alternatieve aanpassingsmechanismen zijn er in een muntunie?
Landen kunnen profiteren van een gemeenschappelijke munt, mits de voordelen opwegen tegen de nadelen. Bij afwezigheid van wisselkoers is alternatief aanpassingsmechanisme nodig via prijzen, lonen, migratie of inkomensoverdrachten (transfers).
61
Welk effect heeft appreciatie van hun munt op de lopende en financiële rekening van een land?
Afname van het saldo op lopende rekening en toename van het saldo op financiële rekening.
62
Waar hangt de internationale concurrentiepositie van een land van af?
Van buitenlands prijspeil ten opzichte van binnenlands prijspeil en de wisselkoers.
63
Verschil tussen enkelvoudig en duaal mandaat?
Enkelvoudig mandaat: prijsstabiliteit (ECB) Duaal mandaat: prijsstabiliteit en economische groei (bijvoorbeeld FED)
64
Hoe word de maatschappelijke geldhoeveelheid vergroot door banken? En welke factor vertraagt dit?
Proces van geldschepping via simultane kredietverlening en creatie van bankdeposito’s. De rente van de centrale bank (ECB: refi-rente) bepaalt uiteindelijk de geldhoeveelheid: een hogere rente leidt tot minder kredietverlening door banken en dus een lagere geldhoeveelheid;
65
Wat gebeurt er als de nominale rente negatief wordt?
Er ontstaan prikkels om vermogen contant aan te houden, waardoor banken in de problemen komen.
66
Wat zijn automatische stabilisatoren bij hoogconjunctuur en laagconjunctuur?
Sociale uitkeringen en belastingen.
67
Wat zijn inverdien en uitverdieneffecten?
Inverdieneffecten bij het begrotingsbeleid zijn de hogere belastinginkomsten en lagere uitgaven aan uitkeringen doordat economie wordt gestimuleerd. Omgekeerde geldt bij uitverdieneffecten.
68
Hoe noem je het als iedere consument precies de maximale betalingsbereidheid betaalt voor het product?
Perfecte prijsdiscriminatie.
69
Waarom zorgt een dalende wisselkoers van de euro tov USD voor hoge inflatie?
Omdat veel producten in USD uitgedrukt worden, en als die producten worden geïmporteerd door NL, wordt de prijs omgerekend naar euro's relatief hoger (omdat de euro minder waard is). Dus worden de importkosten voor Nederland hoger, hierdoor stijgen de prijzen (=inflatie).
70
Welk deel van de vraaglijn is prijselastisch en welk deel is prijsinelastisch?
Boven: elastisch Onder: inelastisch (iets met Ev)
71
Hoe leg je uit dat er sprake is van een gevangenendilemma mbv payoff matrix?
De dominante strategie van de bedrijf 1 is .... (..>... en ...>...) en de dominante strategie van bedrijf 2 is .... (..>... en ...> ...). Dus komen ze uit op het evenwicht van actie.... uitkomen ( .. ; .. ). Dat evenwicht is niet optimaal (optimum: .. ; ..), dus er is sprake van een gevangenendilemma.
72
Hoe arceer je de Harbergerdriehoek?
Nieuwe evenwicht doortrekken tot oude lijn (Qa)
73
Hoe beredeneer je impact van renteverandering mbt buitenlandse vs binnenlandse bestedingen.
Via de beleggingen (heeft impact op wisselkoers) vs via de aantrekkelijkheid van sparen/lenen (heeft impact op EV)
74
Wat is de formule voor kruislingse prijselasticiteit? Als product A product B vervangt (substitutiegoederen), is de elasticiteit dan negatief of positief?
%verandering vraag product A / %verandering prijs product B Positief