Duits Flashcards
Signaalwoorden en veelvoorkomende woorden (132 cards)
1
Q
Außerdem
A
Bovendien
2
Q
Ebenfalls
A
Ook
3
Q
Sowie
A
Evenals
4
Q
Denn
A
Want
5
Q
Indem
A
Doordat
6
Q
Schließlich
A
Per slot van rekening
7
Q
Allerdings
A
Echter
8
Q
Dagegen
A
Daarentegen
9
Q
Dennoch
A
Desalniettemin
10
Q
Doch/jedoch
A
Toch/echter
11
Q
Immerhin
A
In ieder geval
12
Q
Obwohl
A
Hoewel
13
Q
Stattdessen
A
In plaats daarvan
14
Q
Trotzdem
A
Desondanks
15
Q
Während
A
Terwijl
16
Q
Also
A
Dus
17
Q
Daher
A
Vandaar
18
Q
Damit
A
Zodat (om iets te bereiken)
19
Q
Demnach
A
Daarom
20
Q
Deshalb
A
Daarom
21
Q
Deswegen
A
Vandaar, daarom
22
Q
Je… desto
A
Hoe…. des te ….
23
Q
Etwa
A
Bijvoorbeeld
24
Q
Genau so .. wie
A
Net zo .. als
25
Weder ... noch...
Noch... noch...
26
Erst recht
Pas echt
27
Gar
Al helemaal
28
Sogar
Zelfs
29
Zumal
Vooral omdat
30
Jedenfalls
In elk geval
31
Zusätzlich
Daarnaast
32
Annnahme
Stelling
33
Aussage
Uitspraak
34
Bedeutung
Betekenis
35
Behauptung
Bewering
36
Verhältnis
Verhouding
37
Entsprechen
Overeenkomen met
38
Ersetzen
Vervangen
39
Schliessen aus
Concluderen uit
40
Verfasser(in)
Auteur
41
Erwähnen
Noemen
42
Absatz
Alinea
43
Satz
Zin
44
Seite
Pagina
45
Zeile
Regel
46
Begründung
Verklaring
47
Beschränkung/Einschränkung
Afzwakking
48
Bestätigung
Bevestiging
49
Ergänzung
Aanvulling
50
Erweiterung
Uitbreiding
51
Folge
Gevolg
52
Gegensatz
Tegenstelling
53
Erklärung
Uitleg
54
Grund
Reden
55
Schlussfolgerung
Conclusie
56
Erläuterung
Verklaring
57
Steigerung
Versterking
58
Als
Toen
59
Bisher
Tot nu toe
60
Derzeit
Nu
61
Häufig
Vaak
62
Innerhalb von...
In een tijdsbestek van...
63
Jetzt
Nu
64
Manchmal
Soms
65
Niemals
Nooit
66
Nun
Nu
67
Schon
Al
68
Sobald
Zodra
69
Sofort
Meteen
70
Wenn
Als (voorwaarde)
71
Bereits
Al
72
Damals
Destijds
73
Dauerhaft
Duurzaam
74
Künftig
In de toekomst
75
Letztlich
Laatst, recent
76
Rasch
Snel
77
Ständig
Steeds, de hele tijd
78
Zunächst
Allereerst
79
Furcht
Angst
80
Kaum
Nauwelijks
81
Mangeln
ontbreken
82
Opfer
Slachtoffer
83
Scheitern
Mislukken
84
Verlust
Verlies
85
Verschwinden
Verdwijnen
86
Ablehnen
Afkeuren
87
Drohung
Dreiging
88
Empörung
Verontwaardiging
89
Enttäuscht
Teleurgesteld
90
Sich irren
Zich vergissen
91
Löschen
Verwijderen (lozen)
92
Verletzen
Overtreden/kwetsen
93
Erlaubt
Toegestaan
94
Gelingen
Lukken
95
Begeistert
Enthousiast
96
Erstaunt
Verbaasd
97
Überrascht
Verrast
98
Gleichgültig
Onverschillig
99
Ausbildung
Opleiding
100
Ausnahme
Uitzondering
101
Ergebnis
Resultaat
102
Erziehung
Opvoeding
103
Fähigkeit
Vaardigheid
104
Forscher
Onderzoekers
105
Leistung
Prestatie
106
Zeigen/Belegen
Aantonen
107
Angeblich
Zogenaamd
108
Laut
Volgens
109
Prägen
Beïnvloeden
110
Veröfffentlichen
Publiceren
111
Gesetz
Wet
112
Fernsehen
Televisie
113
Behörde
De overheid
114
Umwelt
Milieu
115
Leute
Mensen
116
Kunde
Klant
117
Schützen
Beschermen
118
Urlaub
Vakantie
119
Verhalten
Gedrag
120
Wahl
Keuze/verkiezing
121
Schmerz
Pijn
122
Gehirn
Hersenen
123
Leicht
Eenvoudig
124
Zahl
Aantal
125
Schwer
Zwaar/moeilijk
126
Dürfen
Mogen
127
Versprechen
Beloven
128
Versuchen
Proberen
129
Nächste
Volgende
130
Genau
Precies
131
Einschränkung
Beperking
132
Steigerung
Toename
