Nederlands Flashcards
(12 cards)
Welke inhoudelijke/stilistische kenmerken maken een bron geloofwaardig/betrouwbaar?
1) Deskundigheid auteur: vaktaal/ kennis wetenschappelijke stand van zaken/ uitgebreide beschrijving onderwerp.
2) Betrouwbaarheid auteur: belangen/betrokkenheid.
3) Betrouwbaarheid bron: plek van publicatie en hun publiek, (financiële) belangen bron.
4) Kwaliteit argumentatie (logisch, zakelijk, consistent en zonder drogredenen).
5) Objectiviteit.
6) Verwijzing naar betrouwbare bronnen met controleerbare, juiste informatie.
7) Passend taalgebruik bij communicatieve doel tekst.
Hoe beantwoord je vragen over de hoofdgedachte van de tekst?
1 zin die de hele tekst samenvat, dus als er in een meerkeuzevraag een optie staat die iets benoemd dat maar in een klein stuk van de tekst wordt benoemd, is dit niet de hoofdgedachte.
Welke argumenten kun je gebruiken om onbruikbaarheid van een bron aan te tonen?
1) Er worden geen argumenten gepresenteerd over hetgeen wat je wilt weten.
2) Het genre van de bron past niet bij jouw onderzoeksdoel (als je een recensie zoekt moet de bron wel echt een recensie zijn en niet alleen oordelen van de auteur bevatten).
Wat is het verschil tussen objectieve (feitelijke) en subjectieve (waarderende) argumenten?
Objectief: gebaseerd op feiten en controleerbare informatie.
Subjectief: niet objectief (gebaseerd op meningen, gevoelens of smaak).
Wat zijn de kenmerken van de tekstsoorten uiteenzettend, beschouwend en betogend? En welke schrijfdoelen horen bij deze tekstsoorten?
1) bij uiteenzettende teksten of tekstgedeelten wordt iets uitgelegd, beschreven, verklaard of meegedeeld; de uiteenzetting heeft als doel de lezer te informeren over een stand van zaken of gang van zaken (schrijfdoel= informeren).
2) bij beschouwende teksten of tekstgedeelten worden interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aangeboden; de beschouwing heeft als doel de lezer over een kwestie te laten nadenken, een beschouwing kan ook de argumenten voor en tegen een of meer
standpunten behandelen, maar is er niet op gericht de lezer voor een van die standpunten te winnen (schrijfdoel = ter overweging brengen).
3) bij betogende teksten of tekstgedeelten wordt een beargumenteerd standpunt ingenomen; het betoog heeft als doel de lezer van het standpunt te overtuigen (schrijfdoel = overtuigen/tot actie aanzetten)
Welke 3 argumentatiestructuren zijn er?
Enkelvoudige, onder- en nevenschikkende argumentaties;
Welke drogredenen zijn er?
(Onjuist gebruik van een argumentatieschema:)
- onjuist beroep op een oorzaak-gevolgschema;
- onjuist beroep op een kenmerk- of eigenschapsschema;
- onjuist beroep op voor-en-nadelenschema;
- overhaaste generalisatie;
- verkeerde vergelijking;
- onjuist beroep op autoriteit.
- vals dilemma;
(Overtreding van een discussieregel:)
- de persoonlijke aanval;
- het ontduiken van de bewijslast;
- de cirkelredenering;
- het vertekenen van een standpunt;
- het bespelen van publiek.
Wanneer is argumentatie aanvaardbaar?
Wanneer de argumenten op zichzelf toereikend (=volledig), relevant, en onderling consistent zijn.
Wanneer is een feitelijke uitspraak aanvaardbaar voor de lezer (3)?
- wanneer hij in overeenstemming is met zijn of haar kennis van de wereld of
- wanneer hij direct controleerbaar is en daarbij waar blijkt te zijn of
- wanneer hij afkomstig is van een betrouwbare bron.
Wanneer is een argument relevant?
Wanneer aanvaarding van het argument ervoor zorgt dat het standpunt aannemelijker wordt.
Wanneer is argumentatie consistent?
Wanneer de geleverde argumenten elkaar niet tegenspreken.
Wat zijn de argumentatieschema’s?
Oorzaak-gevolg
Kenmerk of eigenschap
Voor en nadelen
Vergelijking
Voorbeeld
Autoriteit